Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Vlaamsche jongen (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Vlaamsche jongen
Afbeelding van Een Vlaamsche jongenToon afbeelding van titelpagina van Een Vlaamsche jongen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (232.30 MB)

ebook (3.22 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Vlaamsche jongen

(1879)– Wazenaar–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 279]
[p. 279]

Schaduw en licht.

Langzamerhand en behoedzaam trachtte hij hare weerspannige rede tot de overtuiging te brengen der maar al te stellige waarheid. Hij hadde zich wel gewacht de laatste begoocheling der trouwe minnares plotselijk te verbrijzelen, om niet de wanhopige met éénen slag te doen sterven van de pijn.

De geduldige Natuur legde haren balsem op den verzworen boezem; en de arme schipbreukelinge des levens dreef nu op het reddingvlot des tijds de spoedige ebbe der jaren af.

Eindelijk ontmoetten zij nooit malkander weder. Constant vooral vermeed alle gelegenheid, die hare zeker zeer onvast sluimerende smart opnieuw zou doen ontwaken. Zij was uit hare geboortestreek vertrokken om den praat van 't gepeupel te ontgaan. Eene weggeloopen non wordt slecht gezien op den buiten.

[pagina 280]
[p. 280]

Het meisje had zich verplicht gevoeld in de stad als ‘gouvernante’ dienst te nemen, en alleenlijk bij zeldzame gelegenheden kwam ze een bezoek brengen naar huis. Zij kleedde zich betamclijk, als eene juffer, naar de steedsche mode.

De schooljongens wezen haar met den vinger.

De redelijke menschen gaven toe aan de vereischten van heur veranderd leven, en zeiden onder malkander dat ze wél deed de kwezel niet meer uit te hangen, en te doen als de personen van heure klas; waarin zij, overigens, door hare moeder werd goedgekeurd en geholpen.

Maar de deugdzame ‘commeren’ lieten, met veelbeteekenende dubbelzinnigheid, verstaan dat Celina in een huis van onzekere zedelijkheid moest wonen; en zouden wel op de daken hebben willen uitkraaien:

‘Allemoâl dië luxe, die kostelekke klééren! Ze moe' zij wel weten woâr da' z' 'et krijgt’.

En zij knipoogden van fijnigheid.

Er kwam een tijd dat Constant haar spoor bijster geworden was, en ook, niets deed hij om erop terug te komen.

Celina nochtans verbande hem nimmer uit hare gedachten. Zij bleef hem aanhangen in bescheiden standvastigheid, in onwrikbare trouw, zonder hem ooit lastig te vallen. Zij volgde hem overal op met haren geest. Zij wist waar hij zich bevond en hoe

[pagina 281]
[p. 281]

hij leefde, en had onder anderen ook, wat voor haar het laatste was en het onweerroeplijkste - zijn aanstaande huwelijk vernomen.

In den tusschentijd, trouwens, had de doktor kennis aangeknoopt met de vrouw, die zijne bruid zou worden, en aan wier zijde hij zou uitrusten van al dat vervelend schermen met speldepunten, van al het onnoembaar geworstel en de wisselvalligheden zijner jonkheid.

Eer nu het allerleste dwaallicht van Celina's hoop en hardnekkig vertrouwen verdwijnen zou, kon ze zich niet onthouden nog éénmaal uit de nutlooze pen hare overstelpende gevoelens te laten vloeien:

‘L., 30en Maart, 18...

Mijn beste Mijnheer Constant,

U zeggen wat ik lijd, sedert ik van uw huwelijk hoorde, is mij onmogelijk. Veel verdriet en tegenkanting heb ik doorgestaan, maar nooit heb ik geleden wat ik nu lijden moet. Gij zult het gemaklijk begrijpen, als gij denkt dat ik sedert mijne kindsheid niemand dan u bemind heb en nu nog niemand beminne dan u. Ja, ik bemin u; ik zal u altijd beminnen, en mijne liefde voor u zal maar eindigen, wanneer ik zal opgehouden hebben te bestaan.

Ik heb u niet één verwijtsel te doen, lieve Constant, gij hebt mij in niets bedrogen; gij hebt

[pagina 282]
[p. 282]

mij genoeg doen begrijpen dat deze scheuring eenmaal geschieden moest. Ja, vooral de laatste maal dat ik u gezien heb, toondet gij, door uwe handelwijs genoeg dat gij mijne afwezigheid boven mijne tegenwoordigheid verkoost, hetgeen mij zoo deerlijk bedroefde; maar ik heb mij zelve begoocheld, denkende dat alles nog ten goede kon keeren voor mij. Niet dat ik verwaandheid genoeg had om te meenen dat ik uwer waardig ben; neen, verre van daar; maar omdat ik ... och! omdat ik uitzinnig was.

Eens hebt ge mij gesproken van gedichten, die gij vervaardigd hadt te mijner gelegenheid en die ik later misschien zou mogen zien. Is het nu nog te vroeg, Constant? Binnen eenigen tijd zal ik wellicht niet meer in de mogelijkheid zijn u te spreken. Geef ze mij nu, als 't u belieft, alsook uw portret, als een tastbare gedenkenis van u. Niemand zal het ooit weten. Ik zal alles verbranden eer ik sterf.

Ik dank u, lieve Constant, voor de goedheid die gij mij altoos hebt getoond; ik vraag u vergiffenis over het leed, dat jk u ooit zou kunnen veroorzaakt hebben.

Ik verlang ten zeerste u nog eene laatste maal te ontmoeten. Gij hebt mij enkel de plaats, den dag en het uur te melden, die gij verkiest. Kan dat ook niet, in Godsnaam dan, vaarwel.

[pagina 283]
[p. 283]

Vaarwel ‘geliefde Constant, tot betere dagen, in den hemel misschien.’

‘Celina’.

 

Zijn harte brak van liefdeloos medelijden bij het lezen van 't grievend geschrijf. Hij deed geweld om zich goed te houden. Hij aarzelde om ook eenige regels te zenden, en bezon zich met geschokte overweging wat hij wel schrijven kon en mocht. Hij verschoof het van dag tot dag en ten slotte - antwoordde niet!

Dan hoorde hij ook geene tijding meer van haar.

In liefdevolle vertrouwlijkheid vertelde hij aan zijne toekomende gade veel van wat er met hem was voorgevallen in zijne loopbaan, en zij was grootmoedig genoeg om ook de bijzonderheden te kunnen naluisteren van de geschiedenis zijns harten; verkleefd genoeg en beminnend om, als eene slachtofferande voor den man harer keuze, de onvermijdelijke jaloerschheid te overwinnen, die haar natuurlijk prikken moest, bij het zien hoe de eerste geur van de Meibloem zijns levens voor eene andere geweest was.

Eene uitzonderlijke belangstelling, gepaard met eene licht verklaarbare nieuwsgierigheid en, niettegenstaande alles, een oprechte aandrang van mededoogen deden haar zelve nu, buiten Constant's weten, inlichtingen zoeken nopens het meisje, dat zulke rol gespeeld had in het innigst zieledrama

[pagina 284]
[p. 284]

van haren verloofde. Zij dacht wel dat het geene onwaardige kon geweest zijn.

Eens verraste zij haren toekomenden bruidegom met de vraag:

‘Constant, hebt gij niet vernomen waar Celina nu verblijft?’

- ‘Neen, Polline’, ontkende deze, ‘gij weet wel dat ik mij daar voortaan niet meer mee te bekommeren heb, niet waar?’

‘Ja, anders zou ik het u ook zoo maar op eens niet openbaren: Celina is dood!’

Met rechthartige samenstemming beklaagden zij beiden het treurig noodlot van eene, die zoo diep en zoo ongelukkig had bemind; die, van elk vergeten, enkel nog de smartlijke vreugd gesmaakt had aan de borst harer moeder den laatsten snik te geven; en hare eenige, vruchtlooze liefde, gaaf en onbesmeurd, meenam in heur graf.

Ik weet niet of iemand sterven kan van liefde. Ik geloof het niet.

Althans geen mensch, buiten Constant en Polline misschien, vermoedde dat dergelijke oorzaak veel had kunnen bijdragen tot haren dood. Velen zeiden dat ze in lang niet wel geweest was, dat ze er alreede zoo uitgemergeld uitzag, toen ze van het klooster was naar huis gekomen, dat heur vervallen gezondheid haar niet had toegelaten daar langer te blijven en dat ze meer dan eens bloed gespuwd had sedert eenigen tijd.

[pagina 285]
[p. 285]

Degenen, die gebeden hadden om het schandaal te doen ophouden, zagen hier duidelijk de hand Gods in, en loofden den Heer, omdat hunne smeeking verhoord was.

 

Lezer, die dit gemengeld verhaal hebt willen volgen tot aan het slot, het is niet de schuld van den onervaren schrijver, den waarheid zoekende, dat gij hier op het einde 't huwelijk niet vindt, hetwelk ge misschien van den beginne verwacht hadt; en dat ge mogelijk onvoldaan het boek uit de hand legt. Het is zijne schuld niet dat er klimmende halmen worden afgemaaid in den bloeitijd en levensgulzige wortels verdorren in oneigen grond.

Doch, hij noodigt u uit niet te veel toe te geven in weemoed over noodlottig vergaan.

Put met hem vertroosting in het zien hoe eeuwige zonneschijn telkens toch neerglimt over de verdroogde stoppels; hoe jeugdige aders, tijdig volgezogen aan de altijd borrelende sapfonteinen, altijd frisschen wasdom wekken en vruchtbaren bloesem; hoe, in de menschheid, als in het overige der natuur, verrijzenis broeit uit al het gestorvene.

 

EINDE.

[pagina 286]
[p. 286]


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken