Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Eén jaar maximumstraf (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Eén jaar maximumstraf
Afbeelding van Eén jaar maximumstrafToon afbeelding van titelpagina van Eén jaar maximumstraf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

Scans (4.34 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Eén jaar maximumstraf

(1940)–André Weber–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 218]
[p. 218]

Hoofdstuk XXVII.

Het is negen uur.

De gasten zijn vertrokken en Loekie is naar bed.

Hart en zijn vrouw zitten nog 'n beetje na te praten en maken plannen, om nog 'n weekje naar de Ardennen te gaan.

‘En waar moeten we Loekie dan laten?’ vraagt de hoofdinspecteur schijnheilig.

Maar zijn vrouw vliegt er niet in.

‘Die gaat fijn mee. Ze kan zich aan tafel heel netjes gedragen en bovendien...’

‘Nou, reuze netjes’, valt hij haar grinnikend in de rede. ‘Mander, die naast haar heeft gezeten, zal morgen zijn pak wel moeten laten uitstoomen.’

Ze wil hem net te lijf gaan, als er gebeld wordt.

Hart kijkt op de klok.

Het is half tien.

‘Wie kan dat zijn zoo midden in de nacht?’ vraagt hij verwonderd, terwijl zijn vrouw naar de deur gaat en open doet.

Hij hoort een paar bekende stemmen en gelooft, dat hij weet, waaraan hij dit bezoek te danken heeft.

Even later zegt zijn vrouw:

[pagina 219]
[p. 219]

‘Hier zijn een paar kennissen van je.’

Miep Veldmans en haar verloofde komen de kamer binnen en Kees Martens reikt Hart de hand en zegt:

‘We zijn wel onbehoorlijk laat, maar we wilden U vandaag nog komen bedanken.’

‘Waarvoor?’

Miep glimlacht.

Het is een stralende, gelukkige glimlach en Hart heeft er geen spijt van, dat hij deze jonge menschen geholpen heeft.

‘U weet heusch wel waarom, hoofdinspecteur. Maar mevrouw weet het waarschijnlijk niet. Uw man heeft er voor gezorgd, dat mijn verloofde een betrekking bij de firma Bonnema in Amsterdam heeft gekregen.’

‘Dat is prachtig’, zegt mevrouw Hart glimlachend.

‘Ja’, gaat Miep enthousiast voort. ‘Hij krijgt een beginsalaris van honderdvijftig gulden in de maand en nu gaan we in October trouwen. Ik ga mijn huis hier in Deventer verhuren en dan zoeken we in Amsterdam een gezellige woning. Echt fijn.’

Mevrouw Hart heeft veel pleizier in het geluk van de jongelui en onwillekeurig gaan haar gedachten 'n jaar of acht terug.

Toen hebben ze zèlf zoo gepraat en plannen gemaakt.

Het was een heerlijke tijd...

‘O ja,’ zegt Miep plotseling. ‘We wilden U nog iets vragen... Toe Kees, jij zou het zeggen.’

‘Ik? O, ik dacht jij.’

[pagina 220]
[p. 220]

‘Nee, jij. Dat hebben we eerlijk afgesproken.’

‘O. Ja, natuurlijk. Kijkt U eens, hoofdinspecteur: de zaak zit namelijk zoo...’

‘Hoe?’ vraagt Hart geamuseerd.

‘Ja, kijkt U eens, we hebben alle twee geen familie, ziet U, en nou hadden we gedacht... ik bedoel, nou wilden we U vragen... hè Miep, wees niet zoo flauw. Vraag jij het nou.’

‘Of U en inspecteur Mander getuigen bij ons huwelijk wilt zijn’, flapt Miep er eindelijk uit met een hoofd als vuur.

‘Is dat alles?’ glimlacht de hoofdinspecteur. ‘Met het grootste pleizier van de wereld. En ik kan jullie meteen wel de toezegging doen, dat inspeceur Mander ook van de partij zal zijn. Geen dank, jongelui, geen dank. En nu stel ik voor, dat we een glas wijn op de goede afloop drinken.’

Als het gelukkige paar 'n half uur later vertrokken is, rekt de hoofdinspecteur zich uit en zucht tevreden:

‘Zoo, nou ga ik es lekker uitslapen. Ik geloof wel, dat ik het verdiend heb. Je hoeft me morgen niet te wekken, want ik ben van plan, 'n gat in den dag te slapen.’

‘Wat je gelijk hebt. Deze nachtmerrie is tenminste voor goed achter den rug.’

 

Maar van het ‘gat in den dag slapen’ komt niet veel.

Ten eerste poogt Loekie, vanaf zeven uur Indianendansen op zijn maag uit te voeren en ten tweede rinkelt om kwart over zeven de telefoon.

[pagina 221]
[p. 221]

‘Ik zal wel even gaan’, zegt zijn vrouw en de hoofdinspecteur denkt teleurgesteld:

‘Waarom ben ik geen kantoorbediende geworden? Dan kon ik tenminste op fatsoenlijke tijden naar bed gaan.’

Zijn vrouw komt binnen en als hij haar gezicht ziet, weet hij al genoeg en stapt uit zijn bed.

‘Of je dadelijk op het bureau komt. Ze hebben niet gezegd, wat er aan de hand is, maar er schijnt iets met den arrestant niet in orde te zijn.’

‘Met Hermans?’

‘Ja.’

Terwijl Hart zich vlug aankleedt, vraagt zijn vrouw met een angstigen klank in haar stem:

‘Hij zal toch niet ontsnapt zijn?’

‘Geen sprake van’, zegt hij kalmeerend, maar hij moet aan de woorden denken, die Hermans gisteren aan het einde van het verhoor heeft gesproken. Hij wilde wedden, dat ze hem niet naar het huis van bewaring zouden overbrengen.

Het is haast niet te gelooven, dat de man ontsnapt zou kunnen zijn, maar toch is de hoofdinspecteur niet gerust.

Als hij op het punt staat, te vertrekken, raadt hij zijn vrouw aan, goed op Loekie te passen, niemand binnen te laten en niet op straat te gaan, voordat hij haar heeft opgebeld.

 

'n Kwartier daarna stormt hij het politiebureau binnen.

Van Santen, die inmiddels ook gearriveerd is, komt hem tegemoet en zegt spijtig:

[pagina 222]
[p. 222]

‘Nou zijn we hem na al die moeite toch nog kwijt geraakt, hoofdinspecteur.’

Hart staart hem aan.

‘Is hij ontsnapt?’ vraagt hij met moeite.

‘Ja en nee’, is het raadselachtige antwoord. ‘Gaat U maar mee naar zijn cel.’

Onthutst volgt Hart den inspecteur.

De celdeur staat open en als hij binnentreedt, richt de politiedokter, die over de krib gebogen stond, zich juist op.

‘Goeden morgen, hoofdinspecteur. Hier kan ik niets meer doen. De man is dood.’

‘Dood?’

‘Ja. Hij heeft vergif ingenomen. Hoe het hem gelukt is, het mee naar binnen te smokkelen, weet ik natuurlijk niet. Maar erg belangrijk is dat niet, wel?’

De hoofdinspecteur is naderbij gekomen en kijkt naar de roerlooze gestalte, die op de krib ligt uitgestrekt.

Dus dàt bedoelde hij gisteren.

Op dit oogenblik hoort hij den dokter zeggen:

‘Hij moet trouwens ook een potlood bij zich gehad hebben. Kijkt U maar.’

En hij overhandigt den hoofdinspecteur een stukje papier, dat hij op den grond heeft gevonden.

Hart neemt het aan en leest de paar woorden, die er met potlood op zijn gekrabbeld:

‘Derde en laatste bulletin.
Net te laat ‘hoofdinspecteur!’

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken