Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vadertje Langbeen (ca. 1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vadertje Langbeen
Afbeelding van Vadertje LangbeenToon afbeelding van titelpagina van Vadertje Langbeen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

Scans (9.66 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

briefroman
vertaling


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vadertje Langbeen

(ca. 1920)–Jean Webster–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Donderdagmorgen.

Mijn eigen liefste Jongeheer-Jervie-Vadertje-Langbeen-Pendleton-Smith.

Heb jij gisteren nacht kunnen slapen? Ik niet, geen oogenblik. Ik was zoo opgewonden en verbaasd en overstuur en dol-gelukkig. Ik kan haast niet gelooven, dat ik ooit weer als een gewoon sterveling ga eten en slapen. Maar ik hoop toch, dat je hebt kunnen slapen, want je moet heusch je best doen om weer gauw sterk te worden, dan kun je bij me komen.

Mijn liefste, ik durf or haast niet aan te denken, dat je zoo ziek bent geweest. En ik heb er al dien tijd niets van geweten! Toen de dokter gisteren beneden kwam om te zeggen dat ik weg moest, vertelde hij me, dat hij drie dagen geleden geen hoop meer had. Mijn beste lieveling, als dat ooit was gebeurd, dat vreeselijke, dan zou er voor mij geen vreugde meer op aarde hebben bestaan. Eens, in de verre toekomst, zal ook een van ons den ander moeten verlaten, maar dan hebben we een gelukkkg leven achter ons en we zullen, met de herinnering daaraan, voortleven.

Ik wilde je opvroolijken en inplaats daarvan vroolijk ik nu mezelf op, want, hoewel ik nu veel gelukkiger ben

[pagina 146]
[p. 146]

dan ooit te voren, voel ik me ook ernstiger. De zorg, dat jou iets zou kunnen overkomen, liefste, maakt me onrustig en angstig. Vroeger kon ik luchthartig en onbezorgd zijn, ik had niets dierbaars te verliezen, maar nu zal ik die eene, groote zorg mijn heele leven houden. Wanneer je van me weg bent, dan zal ik over al die auto's denken, die je zouden kunnen overrijden of aan de uithangborden, die naar beneden kunnen vallen, aan die verraderlijke ziektekiemen, die je kunt inademen. Mijn kalmte en rust is nu voor altijd weg. O, maar ik ben er blij om, ik heb nu iemand voor wien ik mag zorgen, aan wien ik altijd kan denken!

O lieveling, zorg toch, dat je gauw, heel gauw beter bent. Ik wou dat ik je dicht bij me had, zoodat ik je altijd zou kunnen zien en voelen. Dan kon ik me telkens overtuigen dat het geen droom maar werkelijkheid is.

Wat hebben we samen een heerlijk halfuurtje gehad! Als ik nu alleen maar een klein beetje familie van je was (bijv. een achter-achter-achternichtje), dan zou ik elken dag bij je mogen komen en ik zou je kunnen voorlezen en je kussens opschudden en die twee kleine rimpels van je voorhoofd gladstrijken en ik zou maken, dat je mondhoeken even opkrulden bij jouw eigen lieve glimlach. Je bent nu ook vroolijk, niet lieveling? Je was het gisteren wel, toen ik weg moest. De dokter zei, dat ik zeker een heel goede verpleegster was, want je zag er wel tien jaar jonger uit. Ik hoop, dat niet iedereen er tien jaar jonger gaat uitzien, wanneer hij iemand liefheeft. Zeg mantie, zou jij toch nog van me houden, ook als ik er nu als een kind van elf ging uitzien?

Gisteren was de mooiste dag van mijn leven. Ik kan niet gelooven, dat er ooit nog zóó een zal terugkomen. Juffrouw Semple wekte me om half vier. Ik staarde half dronken in de duisternis voor me uit en het eerste, dat me toen te binnen schoot, was: Ik ga vandaag naar Vadertje Langbeen! Ik ontbeet in de keuken bij kaarslicht en reed toen vijf mijlen ver naar het station in het prachtigste Octoberweer, dat je je denken kunt. De zon

[pagina 147]
[p. 147]

ging juist op en de vochtige eschdoorns en het struikgewas stonden in oranje-rooden gloed en op den steenen muur en de korenvelden schitterde de nachtvorst. De lucht was zoo helder en alles scheen zoo vol vreugdevolle verwachting! Ik wist dat er een geluk zou gebeuren. Den heelen weg snorden de wielen van den trein: ‘Je gaat naar Vadertje Langbeen, je gaat naar Vadertje Langbeen!’ Het gaf me zoo'n rustig, veilig gevoel. Ik had zoo'n vertrouwen in de hulp van mijn Vadertje, ik wist, dat hij de zaak in orde zou kunnen brengen. En ik wist ook, dat ergens een andere man, die mij nog liever was dan Vadertje, er vurig naar verlangde om me te zien en ik voelde bij instinct, dat ik dien man denzelfden dag nog zou ontmoeten en je ziet, dat ik gelijk had!

Toen ik bij het huis op de Madison Avenue kwam, zag dat er zoo groot en deftig en streng uit, dat ik niet naar binnen dorst te gaan. Dus liep ik er eerst maar een paar keer om heen, om al mijn moed te verzamelen. Maar ik had heelemaal niet bang hoeven te zijn want je huisknecht is een echt lieve man en ik voelde mij dadelijk op mijn gemak. ‘Bent u juffrouw Abbott?’ vroeg hij en ik zei ‘ja’. Dus hoefde ik heelemaal niet naar mijnheer Smith te vragen. Hij liet me in den salon wachten. Het was een heel sobere, smaakvolle kamer, een echte kamer voor een man. Ik zat daar op een puntje van een leeren stoel en zei telkens bij mezelf: ‘Ik zal nu dadelijk Vadertje Langbeen zien, ik zal dadelijk Vadertje Langbeen zien!’

Toen kwam de man terug en hij vroeg me, met hem mee te gaan naar de bibliotheek. Ik was zoo overstuur, dat ik haast niet kon loopen. Voor de deur draaide hij zich nog even om en fluisterde: ‘Mijnheer is zwaar ziek geweest, juffrouw. Vandaag mag mijnheer voor het eerst weer even opzitten. U wilt zeker wel niet te lang blijven om Mijnheer niet te vermoeien? Uit de manier, waarop hij dat zei merkte ik duidelijk, dat hij van je hield. O, het is een goeie man!

Toen klopte hij aan en meldde ‘Juffrouw Abbott’ en hij verdween en sloot de deur achter zich.

[pagina 148]
[p. 148]

Omdat ik pas uit de lichte hall kwam, leek het zoo duister, dat ik op het eerste oogenblik niets kon onderscheiden. Toen zag ik een groote makkelijke stoel voor het vuur en een mooie theetafel en een klein stoeltje daarnaast. En eindelijk zag ik daar in dien grooten stoel, tusschen een heeleboel kussens in, een man met een shawl over de knieën. Voordat ik hem kon tegenhouden, rees hij op (nog wat onzeker), steunde tegen den rug van de stoel aan een keek naar mij, zonder een woord te spreken. En toen... toen zag ik, dat jij dat was! Maar zelfs toen begreep ik het nog niet. Ik dacht, lieveling, dat jij daar gekomen was om mij te verrassen.

Toen lachte je en je stak je hand naar me uit en zei: ‘Mijn lieve kleine Judy, kon je dan maar niet begrijpen dat ik Vadertje Langbeen was?’

En toen, opeens, begreep ik alles. O, wat was ik toch dom! Honderd kleine bizonderheden hadden het me kunnen verraden, als ik maar een beetje scherpzinnig was geweest. Ik heb niet veel aanleg voor een detective, hè Vadertje? Jervie? Hoe moet ik je eigenlijk noemen? Zoo alleen maar ‘Jervie’ klinkt zoo oneerbiedig en dat mag ik toch niet tegenover je zijn.

Het was een goddelijk half uur, totdat de dokter kwam en me wegstuurde. Ik was zoo in de war, dat ik haast in een trein naar St. Louis stapte. En jij was ook overstuur, hoor! Je hebt heelemaal vergeten me thee aan te bieden. Maar we waren heel, heel gelukkig samen. In het donker reed ik naar Lock Willow terug. Maar o, wat schitterden die sterren!

En van morgen ben ik naar Colin gegaan en heb alle plekjes opgezocht, waar we samen geweest zijn en ik dacht eraan, wat je daar gezegd hebt en hoe je er uitzag. Over het bosch ligt vandaag een bronzen tint en er is vorst in de lucht. Het is net weer, om een grooten bergtocht te maken. Ik wou dat je bij me was en dat we samen bergen gingen klimmen. Ik mis je zoo vreeselijk, mijn Jervie. Maar het is toch een gelukkig gemis, want ik weet, dat we gauw bij elkaar zullen zijn. Wij hooren

[pagina 149]
[p. 149]

nu voor altijd en eeuwig bij elkaar. Lijkt het je niet vreemd, dat ik nu werkelijk ook bij iemand hoor? Het is zoo heerlijk, ik ben zoo in-gelukkig.

En ik zal er voor zorgen, dat jij je nooit, nooit verdrietig zult voelen.

Voor altijd,

 

Je eigen Judy.

 

P.S. Dit is de eerste liefdesbrief, die ik ooit geschreven heb. Grappig hè, dat ik het tòch kan.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken