Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Do en Lo Verster (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Do en Lo Verster
Afbeelding van Do en Lo VersterToon afbeelding van titelpagina van Do en Lo Verster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Illustrator

Louis Raemaekers



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Do en Lo Verster

(1919)–Nannie van Wehl–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Hoofdstuk IV.

Den volgenden dag stuurde juffrouw Bergsma Do met Stientje uit wandelen. Niets kon nu beter zijn voor Stientje dan de frissche lucht. Dan zou ze den komenden nacht heel wat beter slapen, want honderd keer was ze wakker geweest.

Lo had den schrik van den vorigen avond met zooveel hoofdpijn geboet, dat Do aan 't ontbijt was verschenen met een gezicht of ze Non aanvliegen zou. Ze had echter aan juffrouw Bergsma beloofd, zich kalm te houden. Non kwam met een smeekend gezicht op haar toe:

‘Wil je mijn vriendinnetje weer wezen? Je hebt me gisteren wel erg geslagen, maar het nachtkastje was ook omgevallen! Toe, wees mijn vriendinnetje maar weer!’

‘Neen, dank je!’ zei Do kort.

Nu stelde Non zich gewoonlijk vreeselijk aan, maar als ze om vriendschap vroeg, huichelde ze niet. Daar had ze een brandende behoefte aan, eenzaam kind als ze was. Doch het viel haar nooit in, dat je ook iets doen moest, om je vriendschap waardig te maken. Ditmaal snoof en slikte ze niet met droge oogen, maar 't waren wezenlijke, echte, dikke tranen, die ze over haar boterhambordje vergoot!

Do was echter zoó boos op haar, dat ze haar stilletjes liet begaan. Wèl dacht ze: ‘Als ze nou ereis een dag of wat weer gewoon is en niets gemeens meer uithaalt, dan wil ik wel weer lief voor haar zijn, maar nu - Foei! wat heeft Lo immers weer een pijn! Nu is hij nooit Maandag beter! En daar had hij zich zóo op verheugd.’

Er werd dien middag geen ijsvacantie gegeven, op geen enkele school. Twee middagen achtereen had de lieve jeugd nu kunnen rijden. Misschien Vrijdag weer, maar vanmiddag in geen geval.

Non bleef dus aan een stuk weg tot bij vijven. Stil kwam ze aan tafel. Do was door het heerlijke wandelen weer opgeknapt en had het hoogste woord. Ook schreeuwde ze weer onophoudelijk:

[pagina 53]
[p. 53]

‘Lady! Lady! Lady!’ want dien morgen had ze in haar booze bui zelfs Lady's opvoeding verwaarloosd.

Tegen Non sprak ze echter niet meer dan hoogst noodzakelijk was. Ja, nu moest die noodig zelf boos kijken! Zoo moest die maar beginnen!

Na het eten ging Non even naar boven om wat boeken te halen voor haar huiswerk, dat ze in de speelkamer zou gaan maken. Stientje mocht mee met Do op theevisite.

Meneer Verster had zulke prachtige platenboeken, daar kon Stientje zich dan mee amuseeren, nu ze geen kraaltjes kon rijgen of aan haar eenvoudig kantje kon haken.

Plotseling hoorden allen in huis weer een bons, maar ditmaal zoo raar verwijderd, dat je heelemaal niet wist, waar die nou vandaan kwam. Daatje liep net in de gang en schreeuwde:

‘Groote Hemel! het dak van de bijkeuken valt in!’

En voort stormde ze, de keuken door, naar de bijkeuken. Doch daar was alles stil. Alleen bewees een groote plek neergestorte kalk op den vloer, dat de bons wel degelijk op het dak van de bijkeuken had plaats gehad.

Ze was nog niet in de huiskamer terug, toen zich een geschreeuw verhief, weer zoo raar verwijderd, dat je het niet thuis kon brengen. Bepaald als een noodgeschrei klonk 't niet, maar toch werd er: ‘Help! Help!’ geroepen en het was Non's stem.

Ze keken mekaar even verschrikt aan.

‘Non, waar ben je dan?’ galmde Do door het huis. Maar Non antwoordde hierop niet; wel ging ze aan één stuk door met ‘Help! Help me dan!’ te roepen.

En nu hoorden ze, dat haar stem van buiten kwam. Waar kón ze zijn?

Daatje gaf de oplossing:

‘Dat kampongkind is uit haar raam gesprongen op het dak van de bijkeuken!’ riep ze triomfeerend, en trotsch op dien mooien scheldnaam. Ze had namelijk gisteren, boven, de heele scène mee aangehoord.

Juffrouw Bergsma keek niet eens zoo verschrikt, als Daatje verwacht had. ‘Zóo!’ dacht juffie bij zich zelf.

[pagina 54]
[p. 54]

‘Nu gaat ze weg. Nu gaat ze stellig weg, op slag en sprong. Dat 's geen kind voor bij anderen. Als ik haar alleen had - ja - dan -’

Bedaard klom ze de trap op en liep Nons kamertje in. Ze boog zich uit het openstaande raam en daar stond Non in den helderen maneschijn, op het plat, dat wel drie meter diep onder het raam lag, en schreeuwde uit al haar

illustratie
‘Help me dan toch!’


macht: ‘Help me dan toch! Ik kan immers niet alleen naar boven komen! Help! Help!’

‘Zoo!’ zei juffie uit het raam. ‘Zoo. Je staat daar heel veilig. Ik zal je maar eens een poosje daar laten staan.’

En ze maakte een beweging, alsof ze het raam dicht wou gooien.

Toen overkwam Juffrouw Bergsma iets, wat haar nog nooit was overkomen. Een harer kostkinderen schold haar uit!

‘Naarheid! Akeligheid! Valsche kat!’ klonk het op gansch anderen toon van 't plat, woedend en angstig met een.

‘Wie is er een naarheid en een valsche kat, Non?’ vroeg ze zóo streng uit het raam, dat Non opeens haar vonnis vernam uit die strenge, harde stem.

O, zou ze heusch hier vandaan moeten, van al die leuke kinderen weg? O, wat was ze toch begonnen? Het was hier veel leuker dan bij al haar vroegere Moesjes te zamen.

Ze probeerde door plotselinge, volslagen onderwerping weer terrein te winnen.

[pagina 55]
[p. 55]

Ernstig gaf ze ten antwoord:

‘Ikke, moesje. Heusch, alleen maar ikke.’

Daarboven moest juffrouw Bergsma haar best doen, om niet te lachen. Toen zei ze:

‘Zoo - nu, gelijk heb je. Ik zal Daatje sturen met een ladder.’

En Daatje kwam en zette den ladder op 't platje en Non klom er op, 't raam in en vloog in een vaart door naar beneden.

Daar stond juffrouw Bergsma aan de telefoon.

‘1617, alstublieft!’

‘Moesje!’ gilde Non en wierp zich op de knieën, want ze had het nummer van meneer Lanen herkend. ‘Moesje, stuur me niet weg! Het is hier zoo leuk! Moesje, toe, moesje juffie! Ik zal zoo zoet zijn. O juffie moesje, laat ik toch hier blijven!’

Geen antwoord. Kalm klonk juffie's stem:

‘Spreek ik met meneer Lanen? Wil u zoo goed zijn Non Versteeg vanavond nog, vanavond nog, hier weg te komen halen? Het is me niet mogelijk, haar hier te houden.’

Drukke, wanhopige tegenredeneeringen van meneer Lanen.

Maar vastbesloten klonk juffrouw Bergsma's stem terug:

‘Neen, werkelijk, het kan niet. Ik verwacht u vanavond nog, meneer Lanen. Tot straks dus!’

Juffie hing kordaat de telefoon aan den haak en ging de huiskamer in.

Geheel verslagen en gebroken lag Non op den vloer en schreide, alsof haar hart zou breken. Als ze dat toch had kunnen berekenen, dan had ze zich wel een beetje ingebonden. Ja, juffrouw Bergsma had haar wel gewaarschuwd, maar hoe kón ze dat nu in ernst opnemen? Ze wist toch veel te goed - dat juffrouw Bergsma veel meer geld voor haar kreeg dan een der andere moesjes. Ja, ja, ze had wat lekker geluisterd, toen Lanen zijn eerste besprekingen met juffrouw Bergsma per telefoon voerde!

Maar zelfs voor zóó'n boel geld wou juffrouw Bergsma haar niet houden! En 't was hier nog al zoo leuk!

[pagina 56]
[p. 56]

‘Non, sta op, dan gaan we samen je koffer pakken,’ sprak juffrouw Bergsma.

Non hief het hoofd op en las in juffrouw Bergsma's oogen haar vast, onherroepelijk besluit.

Toen wou ze, ‘dat mensch het pleizier niet gunnen van haar te zien huilen en smeeken,’ en ze rees van den grond, droogde haar tranen en liep met de houding van een jonge vorstin naar boven.

 

Anderhalf uur later was meneer Lanen met een rijtuig voor de deur. Hij kwam heelemaal zenuwachtig binnen en vroeg direct: ‘Maar juffrouw Bergsma - zoudt u het nu heusch nog niet eens willen probeeren?’

‘Als ik het kind alleen had, ja!’ zei juffrouw Bergsma. ‘Maar met andere kinderen erbij is 't een totale onmogelijkheid. Zoekt u een dame voor haar, die haar alléen neemt en zich heelemaal aan haar wijdt!’

Hij maakte een gebaar van wanhoop.

‘Beste juffrouw, haar vorige huisdame kon 't ook niet met haar vinden en zei me juist, dat het alléen niet met haar uit te houden was, maar dat ze andere kinderen om zich heen moest hebben. Daarom kwam ik naar u. - En de daarvorige had een pension, ongeveer als 't uwe.’

‘O, lang zoo lollig niet!’ riep Non daartusschen.

Hij deed maar, of hij het niet hoorde en ging door:

‘En die ried me 't zelfde aan als u nu. - En de daarvorige hàd haar alweer alleen gehad en zoo precies om de andere, in treurige opeenvolging. -’

‘Hoeveel?’ vroeg juffrouw Bergsma.

‘Acht - of negen - of tien, ik weet niet precies.’ -

‘Zij is de negende,’ berichtte Non en duidde met haar hoofd in de richting van juffie.

‘Maar meneer, waarom hebt u me daar niets van gezegd?’ vroeg juffrouw Bergsma verontwaardigd.

Hij maakte weer zijn gebaar van wanhoop.

‘Beste juffrouw! Wat moest ik toch beginnen? Ik ben drie-en-twintig jaar en studeer te Leiden, al woon ik hier - op kamers. - Ik ben het eenige familielid, dat haar

[pagina 57]
[p. 57]

vader in Holland heeft. Al haar familie is in Indië. U begrijpt: ik kan haar niet huisvesten. Ik ben daarom dolblij, telkens als ik een onderdak heb gevonden. Dan kan ik toch niet gaan zeggen: Dit kind is een ongetemde boschkat - want dan raak ik haar nooit kwijt. -’

‘Wat ben je dapper, Lanen!’ sprak Non minachtend.

Woedend wendde hij zich tot de oproerlinge.

‘Ik zal nu nog éenmaal een tehuis voor je zoeken,’ sprak hij streng. ‘En als 't dan weer mislukt, schrijf ik naar Indië, dat ik geen raad meer met je weet en stuur je naar je vader en moeder terug!’

‘Daar is 't me misschien wel om te doen,’ zei ze langzaam en nadrukkelijk.

 

Ja, daar wàs 't haar om te doen.

Ze maakte het zoo bont bij juffrouw Bergsma's arme opvolgster, dat die, ofschoon ze alweer meer geld voor Non kreeg dan deze laatste, haar onmogelijk kon houden.

Toen schreef meneer Lanen. - Van dat oogenblik was ze te regeeren.

Een getrouwe baboe kwam haar halen. En ze reisde af, tot groote verluchting van alle Haagsche kostdames, die bang waren, dat ze zich nog eens zouden laten overhalen door al de schatten, welke meneer Lanen haar beloofde; maar 't meest natuurlijk tot verluchting van den armen, geplaagden meneer Lanen zelf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken