Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooruitgestuurd (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooruitgestuurd
Afbeelding van VooruitgestuurdToon afbeelding van titelpagina van Vooruitgestuurd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooruitgestuurd

(1909)–Nannie van Wehl–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

Hoofdstuk VIII.

‘Stil, Frida, zeg nu voorloopig niets van Holland of van het weer, want nu, Frida, nu wordt het Lente, meisje.’

Truus zat bij Frida aan het raam en ze keken uit op de Laan van Meerdervoort.

Het was half Maart, en Maart gaf een zijner negen verplichte mooie dagen.

De hemel was helder gekleurd na den ondergang der zon. Het duister lag al beneden in de straten en lanen en een enkele vleermuis fladderde rond, zeilde telkens langs het raam.

O, een goudstralende hemel, de zachte duisternis, een fladderende vleermuis, het duidelijk klinken der stemmen op straat, dat is de lente, de allereerste lente, zoo heerlijk, zoo vol schoone beloften.

Truus had al het frissche groen der dolle kervel geplukt en enkele nog gesloten boterbloemen waren daarbij geweest - nu werd het Lente.

‘Zondag gaan we lente vieren!’ zei Truus en sprong op. ‘Of dacht je soms, dat ik het uithield, in huis, met dat zalige weer? Zeg, dacht je dat, hè?’

Frida dacht niets. Maar ze ging denken aan een dag, die pas een week terug lag, een dag vol storm en hagel

[pagina 109]
[p. 109]

en sneeuw, brr, brr, zoo koud! Voorzichtig herinnerde ze tante Truus aan dien dag.

‘Gekheid kind! Nu is het Lente. Ik ruik het, ik voel het, ik proef het! Jij ruikt het niet en voelt het niet en proeft het niet, omdat je geen Hollandsch bloed in je aderen hebt. Kind! wat zou jij van de Lente weten?’

‘Niets,’ beleed Frida deemoedig. ‘Maar ik zal er in studeeren. Tante, durft u heusch een lentefeest op touw te zetten?’

‘Dat durf ik en wel tegen dezen Zondag. Laat eens kijken, het is nu Donderdag. Dan zullen we morgen de vergadering bijeen roepen om alles af te spreken en dan maken we Zaterdag alles klaar en trekken er Zondag op uit.’

‘Zaterdag alles klaar maken?’ vroeg Frida bezorgd. ‘Maar dan is Zondag het brood toch oudbakken en belegen. Laten we Zondag een uur vroeger opstaan en dan pas de broodjes klaar maken.’

‘Brood,’ smaalde Truus. ‘Brood, alsof een mensch daar alleen van leven kan op een Hollandsche Lentepicnic! Neen, mijn liefje, een geheel middagmaal moet er toebereid worden. Soep en voorgerecht en toespijzen, wacht maar, wacht maar. Een tent hebben de zwagers, daar kan je met je allen in. Ik ga gauw op de fiets de vergadering bijeen roepen: Nettie van der Steur moet ook mee en van Oven en Hendriks, de meisjes Schroevers en de Datema's en de drie jongens Gestel, je zult eens zien, hoe bedaard Jan nu is tot een volgenden keer. Frits komt net Zaterdagavond thuis, Piet niet helaas, dat's anders je reine picniccer.’

‘Wat! Is Piet een nikker?’ klonk een woedende stem en Hans trad met een quasi verstoord gelaat de kamer binnen.

[pagina 110]
[p. 110]

‘Ach mijn Hansje, mijn heertje en meestertje, wat ben je flauw! Ben je op de fiets? Dan gaan we gauw rondrijden om een picnic-vergadering te beleggen, tegen Zondag de picnic. Wat zeg je daarvan?’

‘Uitstekend,’ zei Hans vergenoegd en wreef zich de handen. ‘Moeder moet de soep voor haar rekening nemen, dat kan ze zoo drommels lekker. Kom Truggie, laten we dan ook geen tijd verknoeien. Tot straks, Frida.’

Weldra reden ze af. Ze vingen hier en daar wel slib, maar de vergadering was den volgenden avond toch aardig voltallig, en het menu was dra vastgesteld en uitbesteed.

Mevrouw Wichers zou voor de soep zorgen; mevrouw van den Oever voor blinde vinken met aardappelpuree. De Datema's voor sla met zalm uit de bus en koude mayonnaise, de Schroevers voor rijstekoekjes en flensjes, de jongens Gestel voor croquetten en vleeschpasteitjes, van Oven en Hendriks namen het dessert voor hun rekening en verklapten niet, waaruit het bestaan zou, terwijl Nettie van der Steur voor thee en cakes zou zorgen. Verdere benoodigdheden kon men bij den kampwachter krijgen, daar de picnic in het Uilenbosch zou worden gehouden, op ongeveer een kwartier afstand van de Vlakte.

‘En als het leelijk weer is?’ wierp Frida schuchtertjes op.

‘Het is geen leelijk weer, als wij picniccen,’ verklaarden ze volmondig.

-------------

Alle Goden! Als ooit iemand iets mis gehad heeft, dan waren het de Wichersen c.s.

Alle Goden! Zaterdags haastte het weer zich om te draaien, terwijl alle respectievelijke moeders aan het fornuis stonden.

‘Het zal wel beteren,’ stelden de zoons en dochters hen gerust. ‘Als wij picniccen,’ enz.

[pagina 111]
[p. 111]

En Zondag!

Droef en traag rees de dag, de leege Zondagochtend, als de plezierige morgendrukte ontbreekt, die in de week toch maar doorgaat, weer of geen weer.

Ja, wat moesten de Lentefeestvierders doen? Alle gerechten waren klaar en ingepakt. Ze trokken naar hun verzamelplaats, het huis der Wichersen. Fiets na fiets reed voor, en de beslijkte rijders stegen af en droegen hun fiets door de gang naar het fietshok, een nat spoor latend. De Datema's, die beroemde, groote, echt-blauwvossen poesen droegen, zagen er allerpotsierlijkst uit, want de blauwvossen hingen hun om den hals, alsof ze nu nog ereis verdronken waren ook.

Het goot, het kletterde, het plaste.

De bellen dansten op de verlaten straten. Soms nam de wind de bui op en droeg hem een eind verder en dan werd het bal der bellen even gestoord, doch weldra was het weer in vollen gang, een eindje verder.

Toen besloten zelfs déze picnicgangers, om ‘maar niet te gaan, hé?’

Hans noodigde hen allen op zijn kamer.

‘Dan zullen we daar picnic houden!’ riep Hein opeens. ‘Een ieder volge mijn voorbeeld!’

Hij nam een palm uit moeders serre, wandelde ermee naar boven en zette zich plat op den grond neer met de palm naast hem. Het heele gezelschap deed als hij, en weldra zaten ze allen op den grond, ieder met een pot van mevrouws serre, of zelfs wel met de kleine dennetjes in kuipen uit den tuin, naast zich.

Het was een schilderachtig gezicht, zóó schilderachtig, dat ze besloten bijeen te blijven. Wat deden ze den lieven, langen dag? Zij zongen en aten, o! aten vooral,

[pagina 112]
[p. 112]

tot alles schoon op was! En ze sjoelebakten en vertelden moppen en plaagden elkaar en Frida vermaakte zich kostelijk, zóó kostelijk, dat ze den volgenden avond een langen brief naar huis schreef, die daar ginder haar vader tevreden deed zeggen:

‘Het kind verlangt niet zoo bloedig naar ons, als ik gevreesd had. Ze zal nu het nieuws wellicht veel gelatener opnemen, dan ik durfde hopen!’

Het nieuws! Ja, er zat nieuws in de lucht voor Frida. Doch hoe kon ze het weten of merken? Ze was bovendien geheel vervuld van het nieuwe, dat in de Hollandsche lucht zat - de Lente! Het werd zoel en mooi weer, vele nooit geziene bloemen gingen ontluiken. Truus nam haar trouw mee om haar te toonen, hoe het land wordt onder den Lentekus. Hoe mooi was het Bosch met zijn hooge kale stammen en een sprookjesweelde van reine witte bloemen daaronder. Hoe heerlijk waren de duinen, waar het geurde naar jong berkengroen, en waar de viooltjes gingen bloeien!

Vele weken later konden ze pas weer allemaal bij mekaar zijn voor hun Lentefeest.

Toen was het een dag, zoo schoon als een lentedroom. In het dennenbosch hadden de jongens hun tent gezet en rondom de tent vuurtjes aangelegd, voor het koffiewater eerst, toen voor het afternoonteawater en eindelijk om de soep te warmen, die Hein in een geëmailleerde emmer op zijn rug had meegenomen. De rest werd koud geconsumeerd. Ze speelden buut en verstopten zich ver weg in het duin achter het Uilenbosch. En soms werden ze maar niet gevonden, want dan had die of gene zich afgezonderd om ginds in de zon te liggen droomen en de witte wolken door de blauwe lucht te zien drijven. Ook

[pagina 113]
[p. 113]

dansten ze den meidans op den weeken boschgrond en zongen van:

 

‘Hei, 't was in de Mei zoo blij!’

 

Ofschoon 't nog maar April was. En 's avonds bleven ze, tot de lenteavond geheel gevallen was en ze werden al stiller en stiller. Toen gingen ze aan den rand van den weg zitten en zeiden niets meer, geen van allen.

Stil was het rondom hen. Alleen de wind suizelde door de takken. Helder scheen de lentehemel in het Westen door de dennenstammen. Daar begon een vogel te zingen in de ontluikende berken. En ze luisterden met glinsterende oogen.

Frida begreep dit alles geheel, als had ze evenveel malen de ontwakende Lente begroet als de jongens en meisjes om haar heen. Ze begreep ook, dat dit eigenlijk het rechte Lentefeest was, meer nog dan het dansen op de dennenaalden en het schateren in de duinen.

Dit: het luisteren naar den avondzang der vogels, het kijken naar de ontspruitende takken, die elkaar kruisen tegen den avondhemel, het stil en rustig en gelukkig! o, gelukkig zijn!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken