Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Man]

MAN, z.n., m., des mans, of van den man; meerv. mans, mannen. Verkleinw. mannetje. Een der oudste woorden niet alleen in onze, maar ook in alle europesche talen. Het beteekent 1. een mensch, zonder onderscheid van geslacht; in welke beteekenis het, van den tijd van Kero af, voorkomt. Thaz uuort th' ist man uuorten, heet het bij Otfr., voor: het woord is mensch geworden. Fehes inti mannes, menschen en vee, bij denzelven. Parn manno zijn bij Kero menschenkinderen. Het oude gothische manna, angels. man, mon, monn, eng. mon, man, wallis. mijn, mon, deen. mand, ijsl madr, en andere meer hebben deze algemene beteekenis nog. Een man heet daarom in het angels. waerman, eene juffer maedeman, eene vrouw wifman, eng. woman, oud zweed. quindismadr, en nog bij de tegenwoordige IJslanders kuenman. In het hoog malabaarsche beteekenen manden en mander menschen. Morhof, Ihre en anderen hebben in het breede getoond, dat de tweede lettergreep in het lat. homo, (bij de oude Latijnen hemon, homon, humon) in humanus, nemo en immanis, onmenschelijk, niets anders dan ons man is. In

[pagina 26]
[p. 26]

deze beteekenis is het bij ons verouderd, sedert het daarvan afgeleide mensch meer in gebruik gekomen is. Intusschen zijn ons onbepaalde voornaamwoord men, en het zamengestelde iemand, niemand nog overblijfsels daarvan. Ook zijn er nog verscheidene gevallen, waarin het woord man personen van beiderlei geslacht aanduidt, b.v. de gemeene man, voor gemeene lieden, mannen en vrouwen. Soo ijemant een hoorder is des woorts ende niet een dader, die is een man gelijk, enz. Bybelv. Welgelucksaligh is de man, die enz. Bybelv. Het schip is met man en muis, met menschen en vee, vergaan, niets is daarvan levend afgekomen. - Eenen persoon, in eenige spreekwijzen des gemeenen levens gebruikelijk. Om te spelen moesten wij nog eenen derden man (eenen derden persoon, man of vrouw) hebben. Wanneer slechts twee voorgaan, zal ik de derde man zijn, kan ook eene vrouw zeggen. Zijne waren aan den man helpen, verkoopen. Als de nood aan den man komt. Gij zult mij man en paard noemen, den regten persoon, en hem juist uitduiden. Ik ken mijnen man, den persoon, met welken ik te doen heb. Ik houd mij aan mijnen man, aan den persoon, van welken ik het ontvangen, gehoord heb - of aan welken ik het verkocht heb enz. Hij zal zijnen regten man wel vinden, den persoon, dien hij moet hebben. Iemand voor den man houden, voor dengenen, die iets gedaan of gezegd zou hebben.

2. Iemand van het mannelijke geslacht, zonder onderscheid van jaren. Het wallis. man, mon, mijn, ijsl. madr, angels. man, mon, eng. man hebben ook deze beteekenis. Er waren slechts drie mannen in het gansche gezelschap, waarvoor men echter dikwerf manspersonen zegt. Ick hebbe eenen man van den Heere verkregen. Bybelv Ook pleegt men, schertsende, een kind van het mannelijke geslacht mannetje, manneken te noemen. Dit verkleinw. mannetje wordt ook van dieren gebezigd, om daarmede een dier van het mannelijke geslacht aanteduiden, in tegenoverstelling van het wijfje. Soo sal hij een volkomen manneken offeren. Bybelv. - Eenen persoon van het mannelijke geslacht, die uit zijne jongelingsjaren getreden is, die zijnen volkomenen wasdom en zijne beste sterkte heeft. In het dertigste jaar is men een man, d.i. iemand van het mannelijke geslacht, dertig jaren oud zijnde, is een volwassen man, schoon iemand

[pagina 27]
[p. 27]

tusschen twintig en dertig jaren, reeds, ten minste uit achting, een man genoemd wordt. Een eerelijk, regtschapen man. Doe ick een kint was, sprack ick als een kint - maar wanneer ick een man geworden ben, soo hebbe ick te niete gedaan het gene eens kints was. Bybelv. Een wijs, ervaren, geleerd, geschikt man. Een braaf, dapper man. Een oud, bedaagd man. Een voornaam, aanzienelijk, gering, ongeacht, rijk, arm man. Een man van letteren. Een man van ondervinding. Een man van smaak. Man voor man. Het verkleinw. mannetje wordt, in den vertrouwelijken spreektrant, deels van eenen man van eene kleine gedaante, deels van eenen liefdewaardigen man gebruikt. Zamenstell.: baardmannetje, bogchelmannetje, kaboutermannetje. Hierheen behoort nog de figurelijke spreekwijs iets mannetje voor mannetje namaken, d.i. juist, in al zijne deelen. - In eenen bepaalderen zin, met het denkbeeld van sterkte, moed en dapperheid verbonden. Een ernsthaftig man. Een groot man. Groote heeren zijn zelden groote mannen. David zeide tot zijnen zoon Salomo: ick ga henen in den wegh der gantscher aerde: soo zijt sterk, ende weest een man. Bybelv. Hij is mans genoeg; ook in het meerv.: zij zijn mans genoeg. Ik ben uw man daarvoor, ik sta u daarvoor in - ben u daarvoor borg. Ook: ik ben uw man, ik sta u - ik zal u afwachten. Gij zijt er de man niet naar, of toe: karels naazaat was er de man niet toe, was er niet geschikt toe. Hooft. Weleer was man ook zoo veel als eerelijk man; van waar nog de spreekwijs: een man een man, een woord een woord, dat is: een eerelijk man houdt zijn woord. Nog meer ligt het denkbeeld van dapperheid opgesloten in de spreekwijzen: zich verweren als een man - zijnen man staan, enz. Van hier, dat krijgsknechten mannen genoemd worden: in dien veldslag is niet een man gesneuveld. Tot den laatsten man zich verdedigen. Wanneer er een telwoord voorgaat, blijft het in het meerv. onveranderd, even als bij maten en gewigten: een leger van twintig duizend man. Er zijn niet meer dan zes man gebleven. Zoo ook: met hoe veel man kwamen zij?

Meer bepaald beteekent het woord man eenen echtgenoot, eenen gehuuwden persoon van het mannelijke geslacht, in tegenoverstelling van vrouw, of wijf. Bij Otfr. reeds man, zweed. man, in middeleeuw. lat.

[pagina 28]
[p. 28]

homo. Daerom sal de man sijnen vader ende sijne moeder verlaten, ende sijnen wijve aankleven. Bybelv. Eenen man nemen, krijgen. Hij gaf zijne dogter eenen man. Hiertoe behooren de spreekwijzen: aan den man willen - zij zou wel aan den man willen, zou wel willen trouwen, is manziek: aan den man komen - de vader weet niet, hoe zijne dogter nog aan den man zal komen: aan den man helpen, enz. Moeders man, stiefvader, dogters man, schoonzoon. Het vrouwel. woord is mannin, in den bijbelstijl: men salse manninne heten, om datse uyt den man genomen is. - Van hier manachtig, manheid, bij Hooft, enz. Zamenstell.: akkerman, bootsman, edelman, franschman, geleidsman, hopman, jongman, koopman, leenman, modderman, opperman, raadsman, scheidsman, tuinman, veerman, werkman, zeeman, enz. - Manlieden, (manluiden, manlui) manmensch, manmoedig, manmoedigheid, manmoediglijk, mannenhuis, mannenmoed, mannenstand, mansbeeld, - mansbloed, mansdom, en mannendom, bij Vond., manshand, manshemd, manshoed, mansjas, manshoofd, ook voor man, - manskleed, manskleeding, mansklooster, ook mannenklooster, - manskous, manslag, mansleen, manslengte, de lengte van eenen gewonen man, - mansmannen, leenmannen, die achterleenen bezitten, - mansmoeder, in den lagen spreektrant mansmoer, - mansmuts, mansnaam, mansoor, mannelijke nakomeling, ook zeker kruid, manspersoon, mansrok, manszuster, manvolk, manwijf, man en vrouw te gelijk, - manziek, manziekte, enz.

Het meervoud van sommige, met man zamengestelde, woorden heeft lieden, luiden, en niet mannen, b.v. ambachtsman, ambachtslieden, zie ambacht - edelman, edellieden, hoofdman, hoofdlieden, koopman, kooplieden, landman, landlieden, opperman, opperlieden, speelman, speellieden, timmerman, timmerlieden, voerman, voerlieden, enz.

Oulings werd dit man veelal in plaats van er gebezigd, zijnde de mannelijke uitgang der van werkwoorden gevormde zelfstandige naamwoorden. Zoo is betoman, bij Otfr. aanbidder. En nog tegenwoordig zegt men koopman en kooper, handwerksman en handwerker, enz.

Dewijl in de meeste beteekenissen van dit oude woord het denkbeeld van moed en sterkte duidelijk doorstraalt, zoo hebben de meeste Taalkundigen het van het oude

[pagina 29]
[p. 29]

werkw. mogen, zweed. må, afgeleid. Het wend. motsch beteekent magt, en mosch eenen man; welk laatste met het lat. mas overeenkomt. Ook betekent het hebr. geler, dat van גבר, sterk, afkomstig is, eenen man. En, dewijl de man het sterkste gedeelte des menschelijken geslachts uitmaakt, is deze afleiding niet onwaarschijnelijk; schoon Wachter magt, mogen van man doet afstammen. Adelung daarentegen brengt man en het daarvan gevormde mensch tot mijn, of is zelfs van oordeel, dat man en mijn een en hetzelfde woord is. Mijn, pers. men, gr. ἐμος, bij de oude Latijnen mis, is, zegt hij, een van de natuur zelve geleerd personelijk voornaamw., waarmede ieder zich zelven aanduidt, en dat zoo veel als ik beteekent. Het is zeer waarschijnelijk, zegt hij verder, dat de enkel zinnelijke eerste mensch, welke de taal vormde, wanneer hij andere wezens van zijne soort wilde aanduiden, hun den naam gegeven heeft, waarmede hij zijn eigen wezen uitdrukte; en zoo ontstond uit min, mijn, man en eindelijk mensch.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken