Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Meester]

MEESTER, z.n., m., des meesters, of van den meester; meerv. meesters. Een oud woord, dat, in het algemeen, iemand beteekent, die eenige waarde, rang, magt en opzigt over personen of zaken heeft. Wij hebben eene meenigte van zamengestelde naamwoorden, bij welke het dien zin heeft, als: hofmeester, bestelmeester, veldtuigmeester, burgemeester, bouwmeester, muntmeester, enz. In engeren zin, verstaan wij, door dit woord, iemand, die de voornaamste in magt en sterkte is: iemand voor zijnen meester erkennen, voor deszelfs meerdere kragten onder doen. Zich van iets meester maken. De vijand had zich van de poort reeds meester gemaakt. Meester van iets zijn, iets in zijn geweld hebben. Meester zijn: de driften zijn hem meester. De wijn is mij meester geworden. Ik kon mijne driften geen meester blijven. Gij zijt mij in het schrijven meester. Hij is zijn eigen meester, hij staat onder niemand. Hooft bezigt meester worden, met eenen tweeden naamval: op kloeke hoop van der stad Parijs meester te worden. Den meester spelen, zijne magt laten gelden. De dartele soldaten speelden daar den meester. Hooft zegt ook den meester maken. Wijders beteekent het iemand, die, boven anderen, in kennis uitmunt. Zoo noemen wij kunstenaars met dien naam: dat stuk is van een groot meester geschilderd. Die Keizers gehadt heeft tot meesters in de kunst. R. Anslo. Hierheen behoort: een meester in de vrije kunsten. Meester is ook een eernaam der regtsgeleerden. Wijders, is het een leeraar, in tegenstelling van den leerling. Met dien naam wordt, in de Overz. van het N.T., de groote Leeraar des menschdoms, Kristus, dikwijls genoemd: gij heet mij Meester ende Heere. In de dagelijksche taal is dit de naam eens schoolmeesters: ik zal het den meester zeggen. Ook eens wondheelers, op sommige plaatsen van het platte land: de meester heeft hem geschoren en adergelaten. Zamenstell.: meestergeld, meesterloon. Eens handwerkers, die zijn handwerk behoorlijk geleerd, en zich het regt verworven heeft, om knechts te houden: meester timmerman. Meester knoopenmaker. Van hier blijft die gemeenzame benaming, waarmede men

[pagina 61]
[p. 61]

iemand, die een handwerk oefent, geoefend heeft, of kan oefenen, in het dagelijksche leven benoemt: meester Pieter. De knechts van bakkers enz., als ook de dienstboden van burgers noemen dus den baas en huisheer. Een bezitter: al uw gout is root van schaemte, nu het zulke meesters heeft. Poot. Eindelijk is meester iemand, die een werk voordgebragt heeft: het werk getuigt van zijnen meester. Van hier eene oorzaak, een bewerker van iets: het kwaad loont zijnen meester. Dien zal men eenen meester van schendelycke verdichtselen noemen. Bybelv. Het vrouwelijke is meesteres. Van hier meesterachtig, meesterlijk, kunstiglijk, treffelijk. Zamenstell.: meesterknecht, meesterloos, meesterrib, middelrib, de grootste rib in het ruim van een schip, meesterstuk, hoofdwerk, kunststuk, meesterwortel, zekere wortel.

Meester, Ker. meister, eng. master, hoogd. meister, zw. mestare, ijsl. meistare, middeleeuw. meistralis, wall. meistri, wend. moister, fr. maistre, maître, ital. maestro, sp. maestro, wall. mastoru, alban. mjestar, pool. mistrz, hong. mester. Om den hoogen ouderdom des woords, schijnt het niet zoo zeer van het lat. magister aftestammen, als wel, van het oude mee, of deszelfs overtreffenden trap meest, even als magister van magis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken