Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Mensch]

MENSCH, z.n., m. en o., des menschen, of van den - het mensch; meerv. menschen. Iemand uit het menschelijke geslacht, dat is een dierlijk schepsel, met eene verstandige ziel begaafd. In het algemeen en in de uitgebreidste beteekenis: de aarde is de woonplaats der menschen. Ieder mensch moet van zijne daden aan God rekenschap geven. Er is geen mensch meer in de kerk. Met het bepalende lidwoord de beteekent het zoowel de menschen in het algemeen, als eenen mensch in het bijzonder: tot welke verhevene einden is niet de mensch (dat is de menschen in het algemeen) geschapen. Een mensch in het bijzonder: ende

[pagina 71]
[p. 71]

Pilatus zeyde tot haer: siet de mensche. Bybelv. Thands gebruiken wij, in dien zin, meest het voornaamwoord die: ik ken dien mensch niet. - In engere beteekenis met eenige bijbegrippen. Vooreerst, in betrekking op de veranderingen, waaraan dat wezen onderhevig is. En wel ten opzigt van deszelfs beperkten toestand en aanklevende zwakheden: wij zijn allen menschen, dat is eindige, zwakke, aan dwalingen en feilen onderworpene schepsels. Ten opzigt der gezelligheid en der, daarin gegronde, pligten: herinner u, dat gij een mensch zijt. Ten opzigt der redelijke vermogens, waardoor de mensch van al de dieren onderscheiden is: godsdienst is voor den mensch geschikt. Ten andere, in betrekking op zijnen ganschen gemoedsstand; in den stijl des Bijbels alleen en zonder meerv.: onze oude mensche is met hem gekruycigt. Ten derde, beduidt het eenen persoon van het manl. of vrouwl. geslacht. In die beteekenis wordt het woord dikwijls in het onz. geslacht genomen. Voor eenen mannelijken persoon: maer d' andere, die was 't onvolmaakste mensch - dat oijt van de Natuer de wereldt is gegeven. Van der Does. Voor een vrouwspersoon zegt men, in de dagelijksche taal, altijd het mensch, dat mensch; schoon men het, telkens, gebruikt van eene vrouw, aan welke men geene bijzondere achting meent verschuldigd te zijn. Het komt, in het onz. geslacht, ook onbepaald voor mannen en vrouwen voor: elk mensch, dat God in waarheid vreest. Zedepoez. van 't Genoot. conc. et lab. Het meeste gebruik wil, thands, het mannel. geslacht, of, verzamelender wijs, voor de menschen, of, bepaald, voor eenen mannel. persoon. Het onzijdige geslacht wordt van eene vrouw gebezigd; dat heeft ook plaats in eenige zameng. woorden: het paardemensch, manmensch, vrouwmensch. In het hoogd. wordt het woord ook onz. gebruikt voor eenen man of eene vrouw.

Ten Kate en anderen zoeken en vinden den grond van dat dubbele geslacht in den bijvoegelijken vorm, welken dit woord, oorsprongelijk, zoude hebben. Verkleinw.: menschje, oudt. menschelken. Van hier menschdom, menschelijk, menschelijkheid. Zamenstell.: menschenbehager, menschenbloed, menschendief, menscheneter, menschenhater, menschlievend, menschenliefde, men-

[pagina 72]
[p. 72]

schenmin, menschenmoorder, menschkunde, menschkundig, menschschuwend, menschwording, enz.

Mensch, reeds bij Kero als een zelfst. naamw. mennisch, Otfrid. mennisco, mennisg, Notk. mennischo, hoogd. mensch, neders. minsk, deen. menniske, zw. menniska, ijsl. manneska, angels. mennisc, en reeds bij de oude Egyptenaars manosch. Het is zamengesteld uit man (dat eertijds ook eenen mensch beduidde, gelijk nog het eng. man, en bij Isid. manno) en den uitgang isch, sch, mannisch, mennisch, menisch, mensch. Deze is de gewonelijkste asleiding; zoodat het woord, eigenlijk, een bijwoord zoude wezen. Die gedachte wordt versterkt, doordien Ulphilas manniska en Kero manask bijvoegelijk nemen. Ondertusschen, omdat de overgang van zulke bijvoegl. woorden in zelfst. naamwoorden zeldzaam is, denkt Adelung om het oude angels. aesc, oudzw. ask, een man, mensch, dat veelligt ook, in verdere beteekenis, een ding, een schepsel kan beteekend hebben; dat met het hebr. אישׁ, een man, zeer vele overeenkomst heeft. Man-ask, men-isch, mensch zoude, dan, een menschelijk schepsel willen te kennen geven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken