Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Min]

MIN (minne), z.n., vr., der, of van de min; meerv. minnen; doch in een enkel geval slechts. Een woord, dat zooveel als liefde beteekent en, op meer dan eene wijs, daarvan verstaan wordt. Men gebruikt het van de liefde, welke God tot redelijke schepselen heeft: zoo gij mij niet, (o God!) uit teedre min, hadt ondersteund. Psalmb. Hierheen behooren de zamenst. menschenmin, zondaarsmin, Gods liefde ter behoudenis van zondaren, in de godgeleerdheid,. Van de liefde tot het Opperwezen: hij zoude doch, om de minne Gods, zijn besluit geschorst houden. Hooft. Van de liefde tusschen twee gehuuwden, die, niet zoo zeer door drift, als wel door rede en godsdienst, bestierd wordt, en meer in zedenlijke volmaaktheden van het beminde voorwerp dan in ligchamelijke schoonheid gegrond is: nooit wijkt onze min, mijn gaê! B. Bosch. Hierom gebruikt het L. Trip van de liefde van Jezus, die bij huwelijksliefde vergeleken wordt:

Zoo werde, o groote Weêuwe! uw smarte door 't genot
Van 's Heilands min geleenigd.

Meenigmaal verstaan wij er zachte vriendschap en bescheidenheid door: wij zullen dat in der minne bijleggen. Om christelijker wijze in alle minne te verzoeken. Hooft. Een pand der minne, hetwelk vrienden elkander, ter verzekering van geleende penningen, geven. Meest, echter, bedienen wij ons van dit woord, om eene vleeschelijke drift, eene betrekking uittedrukken, die ontstaat uit verlangen naar dierelijk genot: eene ongeoorloofde min koesteren. Die door een geveinsde min de mogentheit verraadt. Hoogvl. Van razende minne. Vond. Mevrouwes glans, aldus, met minne 't hart ontsteekt. Hooft. Van hier, dat het woord gebruikt wordt, om de heidensche venus, de Godin der geliefden, en vooral den mingod, Amor of Cupido, daardoor uittedrukken: in 't blanken van wiens lief gelaat zijn' moeder en de Min hoveeren. Hooft. Men lette wel op, dat het woord, in dien zin, letterkundig, vrouwelijk blijft, en volge Hooft niet na, als hij zegt: wie zal echter de schoone Venus, met den minne, bidden an? schoon men, om verstaan te worden, zeggen moet, met Poot: dus

[pagina 97]
[p. 97]

doet de blinde min hem dolen, dien Hij met zijne schichten raekt. Zie Kluit op Hoogst., bl. 323. Eindelijk beduidt min, minne, in de dagelijksche taal, eene minnemoeder; waar het meerv. te pas komt. In de Overzett. van den Bybel wordt het meerv. ook in de andere beteekenis gevonden: uwen tijd was een tijd der minnen. Van hier minlijk (minnelijk), vriendelijk, beleefd, zacht: een minnelijk onthaal. Minnelijke taal. Iemand minnelijk ontvangen. Minnelijk in het spreken. Een' minlijke regeering. Hooft. - Minnelijkheid, minzaam. Zamenstell.: mingenoot, mingod, mingodes, minijver, minijverig, minnebrand, minnebrief, minnedicht, minnedichter, minnedrank, minnegloed, minnehandel, minnekans, minnekind, minneklagt, minnekoorts, minnekozen, (het minnekoozen. Vond.) minnekozerij, minnekunst, minnelied, minnelist, minnelonk, minnelonkje, minneluim, minnelust, minnemallen, vleijend liefkozen, (door 't zoet van 't strelent minnemallen. P. Schim.) minnemoeder, minnenalver, minnegek, een versleten woord, (van het verouderde alven, door eenen poltergeest gedreven worden; van alf, eng. elf, een geest, een nachtspook) minnenijd, minnenijdig, minnepijn, minnepligt, minnepraat, minneschicht, minneschuuw, minnesluikerij, bij de Dichters, voor overspel - minnespel, minnestrijd, minnestuip, minnetocht, minnetonder, naturelijke trek, of geneigdheid tot liefde - minnevader, minnevuur. De kragt van dit laatste woord drukt Vond. allersterkst uit: minnevier steekt water aan. Minnevlaag, minnevlam, minnewalmte, minnezang, minneziekte, minnezorg, minnezucht, minvermogen, minziek, enz.

Min, waarheen het fransche troetelwoordje mignon mede behoort, schijnt, ten naaste bij, met meenen, zoover hetzelve gunstig zijn beduidt, eenen oorsprong te hebben. Men vindt daarom minnen en meenen wel te zamen: een vrouw die mint en meent. Poot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken