Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O (1804-1806)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. OToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.27 MB)

Scans (450.26 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (2.77 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O

(1804-1806)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Nuchter]

NUCHTER, (ook nuchteren) bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Dat in den vroegen morgenstond is, dat op denzelven eene betrekking heeft, of daarin gegrond is; bij Dichters alleen gebruikelijk: ook toont hem 't nuchtere licht de huiverige steden. Poot. De zon klom trager aan den nuchtren trans. Hoogvl. Bij 't optrekken van den nuchteren daeuw. Overz. v. Herv. Zoo komt de leeuw woestijn en wildernis vervullen met zijnen nuchtren schreeuw. Vond. Die den nuchtren dageraet in 't krieken welkom heet. Poot. Hen groet de nuchtre morgenstar. Poot. Oneig., die nog zoo is, als hij 's morgens opstaat; die dus denzelfden dag nog niets gegeten en gedronken heeft: ik ben nuchteren van huis gegaan. Nuchteren speeksel, het welk men des morgens, eer men iets genuttigd heeft, uitwerpt. Hij is nuchters monts. Cats. Ende ick en wilse niet nuchteren van mij laten. Bybelv. Bepaalder, niet beschonken: die man is zelden nuchteren. Nuchteren en bekwaam. Nuchteren worden. Een nuchter kalf, dat de koe niet gezogen heeft; voords een kalf onder de drie weken oud; oneig., een laffe jongen. Fig., matig: dat de oude mannen nuchter zijn, stemmig, voorsichtig. Bybelv. Die zijne driften beteugelt: maer wij, die des daegs zijn, laet ons nuchteren zijn. Bybelv. Van hier

[pagina 321]
[p. 321]

nuchterheid, matigheid in drank. Zamenstell.: ontnuchteren.

Nuchter, nuchteren, hoogd. nüchtern, bij Notk. nuchtarnin, in den zwab. spieg. nuhter, neders. nogtern, zw. nyckter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken