Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S (1807-1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. SToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.95 MB)

Scans (14.34 MB)

ebook (5.36 MB)

XML (2.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

(1807-1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Rok]

ROK, z.n., m., des roks, of van den rok; meerv. rokken. Verkleinw. rokje. Een kleedingstuk van meer dan eenen aard, naar dat het voor mans of vrouwen dient. Een vrouwerok strekt van de heupen tot aan de enkels, een mansrok daarentegen van den hals tot aan de knieën. Voorts duidt rok in de zamenstell.:

[pagina 228]
[p. 228]

borstrok, hemdrok, nachtrok, overrok, pelsrok, enz. nog andere soorten van kleedingstukken aan, en schijnt het de beteekenis van een kleed over het algemeen te hebben: ende hij maekte hem eenen veelverwigen rock. Bijbelv. Een slip van den rok scheuren. Hooft. In onzen vleeschelijken rock, in ons vleeschelijk bekleedsel. D. Deck. Bijzonderlijk bedienen de Zeelieden zich van dit woord, om een bekleedsel van deze of gene tuigaadje aan te duiden. Spreekw.: een rokje uittrekken, vermageren. Zijnen rok omkeeren, van de eene gezindheid, of partij, tot de andere overgaan. Iemand den rok uitvegen, hem lustig bekijven, of slaan. De rok maakt den man, zet hem glans, en uiterlijke waarde bij. Het is wel een rokje kouder, zoo veel kouder, dat men een kleedingstuk te meer dient aan te trekken. Zamenstell.: apenrok, bovenrok, krijgsrok, lijfrok, livreirok, onderrok, reisrok, rijrok, winterrok, enz. Rokkeband, rokkebont, rokslijf, keurslijf, rokslijfmaker, roksmouwen, rokspand, roksvoering, enz.

Rok, hoogd., zweed., neders. rock, angels. rocc, fr. froc, bret. roket, wallis. rhuchen, slavon. ruuh, raucho, finl. roucka, hong. ruhha, Willeram. rocche, Notk. rokk. gr. ῥαϰος, sijr., samarit. rakua, is een zeer oud woord, waarvan het fr. en eng. rochet, ital. rochetto, span. roquetto, verkleinwoorden zijn, en welks oorsprong voor ons verborgen ligt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken