Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S (1807-1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. SToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.95 MB)

Scans (14.34 MB)

ebook (5.36 MB)

XML (2.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

(1807-1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Scheut]

SCHEUT, z.n., m., des scheuts, of van den scheut; meerv. scheuten. Verkleinw. scheutje. Het zelfde als schoot, schot, van schieten, ictus sclopi, ijsl. skot. Ik trof hem met den eersten scheut. Ik veilig voor den scheut der min. De Deck. De vogel bleef buiten scheuts, buiten het bereik van 't geweer. Figuurl.: zich buiten scheuts houden, zich buiten gevaar houden. Iemand eenen scheut onder water geven, een heimelijk verwijt doen, hem heimelijk belagen. Zamenstell: boogscheut, moordscheut, bij de Deck., musketscheut, pijlscheut, pistoolscheut, schampscheut, schimpscheut, toescheut, bij Vond. enz.; scheutvrij, schootvrij, buiten scheuts. Wijders de scheut van een slot. Zoo ook de opschieting van een' tak, lot, spruit: jonge scheuten van den wijngaard. Dus segenst u den scheut van 't koorn. Marnix. Eenen scheut krijgen, opschieten, groot worden. Zoo veel, als men uit een kan, flesch enz. in eens giet - een weinig vocht: gij moet er een' scheut wijn bij doen. Een scheutje azijn. Van hier scheutig, schotig, rijzig: zij is scheutig van gestalte; gereed, bereid: hij is niet scheutig om iets voor anderen te doen; mild: hij is, of valt niet heel scheutig, hij is karig. Scheutig ter borsen, facilis ad numerandum pecuniam, heeft Kil.; ook zeide men oudt. scheutig te buil: die schotich is te buijl, die raect

[pagina 334]
[p. 334]

noch wel te niet. Constth. Juw. Zamenstell: scheutwijn, bij Kil. lekwijn, voorloop. - Ten Kate brengt het tot schieten. Zie schoot, schot.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken