Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S (1807-1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. SToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.95 MB)

Scans (14.34 MB)

ebook (5.36 MB)

XML (2.62 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. P-R. S

(1807-1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Schieten]

SCHIETEN, onz. en bedr. w., ongelijkvl. Ik schoot, ben en heb geschoten. Onzijd., met zijn; schielijk van plaats veranderen, zich ergens snel heen begeven, zoo wel van levenlooze als levende dingen: de slang schiet onder het gras. De roofvogel schiet, uit de hoogte, naar de duif. De snoek schoot terstond weer onder water. De pannen waren van het dak geschoten. De tranen schoten mij in de oogen. Het mes schoot hem uit de hand. Er schiet mij iets te binnen. Figuurl., terwijl het denkbeeld eener snelle beweging zeer verminderd wordt: een zeil, een touw laten schieten. In de hoogte schieten, opwassen.

Bedrijvend, eene schietende beweging, en een' snellen voortgang aan iets mededeelen: de zon schiet hare stralen. Jupiter schiet zijne bliksems uit de wolken. In eene engere beteekenis, door middel van een schietgeweer snel voortdrijven: gaan schieten. Met een' snaphaan, met een pistool, met een kanon enz. schieten. Met pijl en boog schieten. Met gloeijende kogels, met spek schieten, om brand in 's vijands schip te veroorzaken. Dat geweer schiet goed. Naar iemand schieten. Naar de schijf, naar het wit schieten. Er werd wederzijds sterk geschoten. Ik hoorde gisteren

[pagina 336]
[p. 336]

geweldig schieten. Mis schieten, het doel niet treffen. Te kort schieten, niet ver genoeg schieten, overdragt., niet toereikend zijn, minder vermogen: hij schoot bij zijne partij veel te kort, was tegen dezelve niet bestand. Zijne krachten schoten te kort, waren niet toereikend. Ik vrees, dat mijn geld te kort zal schieten. - Te rugge schieten bezigt Poot, voor wijken. Zoo zegt men ook voorover schieten, uit een' wagen schieten, voor vallen - ten bedde uit schieten, voor schielijk opstaan. Iemand schieten, hem met een schietgeweer treffen, alhoewel hij niet dood geschoten is. Maar een' vogel, een' haas schieten is zoo veel als hen, door middel van schieten, doen vallen, neerleggen, neervellen. Iemand dood schieten, over hoop schieten, hem voor den kop, in den arm, in het been, in de borst, door het lijf schieten. Een' vogel van het dak, uit den boom schieten. Eenen toren plat, een huis onder de voet schieten. Een schip in den grond schieten. Den papegaai schieten, op het platte land gebruikelijk, naar eenen gemaakten vogel schieten: dat is de papegaai geschoten, dat is een meesterstuk verrigt. Een kanon schiet twintig pond, wanneer een kogel van twintig pond uit hetzelve geschoten wordt.

Figuurl. verliest het woord ook hier het denkbeeld eener groote snelheid. Men schiet eene sloot, wanneer men die graaft. Brood in den oven schieten. De netten schieten, de netten uitwerpen. De steng schieten, neer laten zakken. De sterren met den graadboog schieten, meten. De visch schiet zijne kuit, werpt zijne eijeren uit. Geld schieten, geld tellen, ook leenen: hij schoot mij vijf honderd gulden. Den ballast schieten, in de scheepvaart, den ballast in het schip werpen. Rond schieten, een touw rond schieten, in de rondte oprollen; van hier de spreekwijs: zij zullen het niet rond schieten, zij zullen met hunne winst niet toekomen, hij kan het op die wijze niet rond schieten, dus doende het met zijne winst niet stellen. Wortel schieten, zijne wortels in de aarde verspreiden; ook: dat kwaad heeft diepe wortels geschoten, heeft zich wijd en zijd verspreid. Een schut, ook een schutje, voor iets schieten, iets beletten. Nog bezigt men, in de gemeenzame verkeering, de uitdrukking: iemand schie-

[pagina 337]
[p. 337]

ten, voor verrassen, overvallen: ik heb hem gisteren daar geschoten. Van hier schieter, boogschieter enz., ook schieter, zeker ongedierte, dat zich in boeken en kleerkassen ophoudt, - schieting. Zamenstell: afschieten, bijschieten, doorschieten, inschieten, naschieten, opschieten, verschieten enz. - Schietgaten, openingen van eene batterij voor 't losbranden van 't geschut, schietgevaarte, schietgeweer, schietlood, schietpijl, schietschuit, schietslang, die met een sprong toeschiet, schietspoel, weversspoel: de schietspoel met haer hant door fijne scheering schiet. Vond. - schiettuig, schietworm, enz.

Hoogd. schieszen, bij Notk. sciezzen, neders. schoten, angels. sceotan, scytan, eng. to shoot, zw. skjuta; waartoe ook het oude fr. jouster, het hedendaagsche fr. jetter en het ital. jettare, misschien ook het lat. sagitta behooren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken