Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V (1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. VToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.31 MB)

Scans (477.69 MB)

ebook (6.03 MB)

XML (2.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

(1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Uit]

UIT, een voorzetsel, dat voor eene plaats gesteld wordt, buiten wier omtrek iets zich bevindt: is hij uit de stad? Alles is uit den pot. Dus is ook: uit den weg, buiten den kortsten weg ergens naar toe. Uit het oog is, eigenlijk, buiten den omtrek van het oog: het is reeds uit uw oog; maar voorts ook, oneigenlijk, buiten het bereik van het gezigt: hij is nooit uit mijn oog. Uit het oog, uit het hart, beteekent, naar mate men iemand weinig ziet, draagt men hem ook weinig genegenheid toe. Uit het gebruik zijn is evenveel, als ongebruikelijk zijn. Uit de mode beteekent genoegzaam hetzelfde. Voorts bezigt men uit voor eene plaats, buiten welker omtrek iets geraakt: hij ging uit de stad. Het liep uit den pot. Er biggelde een vloed van tranen uit hare oogen. En oneigenlijk: ga uit mijn oog. Vertrek uit mijn gezigt. Het raakt uit de mode. Het was mij reeds uit de gedachten, uit het geheugen, namelijk, gegaan. Wederom eigenlijker: iemand uit Frankrijk, ijzer uit Zweden, wijn uit de stad, een Engel uit den hemel, namelijk, gekomen. Ergens uit spruiten, is, eigenlijk, daaruit opluiken: er spruit reeds gras uit den grond. Oneigenlijk, op evenveel welke wijze daaruit voortkomen: de moeijte en spruijt niet uijt der aerde. Bijbelv. Uit een adelijk geslacht voortspruiten. Mijn wieg uit Diederik gesprooten. Oudaen. Ergens uit groeijen is, door eenen natuurlijken wasdom daaruit te voorschijn gebragt worden: en groeiden uit haar as. Huijgens. Of te groot voor een kleed worden: ik ben reeds uit dien jas gegroeid. Ergens uit broeijen, is door broeijing daaruit verwekt worden, en, oneigenlijk, daaruit ontstaan: wie weet, wat daaruit nog eens broeijen zal? Ook plaatst men uit voor het beginsel van eenige daad of zaak: uit liefde, uit afkeer, uit sleur en gewoonte, uit gierigheid, enz. De rechtveerdigheijt, die uijt den geloove is. Bij-

[pagina 245]
[p. 245]

belv. Moeder maakt uit gunst haer voorspraek elk gemeen. Vond. Uit zich zelven, is, uit eigene beweging: ik kom hier uit mij zelven. Uit last van iemand, is, in opvolging van deszelfs bevel. Of voor de stof van evenveel welke dingen: uit niets wordt niets. De dingen, die men siet, niet geworden zijn uit dingen, die gesien worden. Bijbelvert. Uit goud vervaardigd, in plaats waarvan men intusschen veelal zegt van goud. Voor de deelen, waaruit iets zamengesteld is: de mensch bestaat uit ziel en ligchaam. Voor al, wat de kennis van eenig ding bevordert: ik weet het uit ondervinding. Men bemerkte het uit haar gelaat. Gij kunt uit zijnen toon wel hooren, dat hij onschuldig is. Hij las het uit den brief. Uit de courant vernemen. Spreekw.: uit den klaauw kent men den leeuw, uit eenen onderscheidenden trek kan men soms iemands bestaan, of kunde, opmaken. Voor een ding, aan welks omvang men iets onttrekt: zij nam het uit de schotel. Drinkt uit den beker. Wij vingen een vischje uit den vijver. Ik heb mijnen arm uit het lid gewrikt. Gerekt uit al sijn leden. Antonid. Dat ik mijn man heb uit het fort doen dragen. Westerb. Hij beurt verschrikkelijck het hooft op uit de baren. Vond. Overdragtelijk: uit het Fransch in het Hollandsch overgezet. Voor een ding, binnen welks omvang eene beweging, of een bedrijf, plaats grijpt, of aanvangt: uit het venster springen, kijken, roepen, enz. Getrouwe God! zie neder uit den hoogen. L.D.S.P. Men heeft mij uit Parijs geschreven. De opregtheid zelve spreekt uit zijnen mond. Uit twee monden spreken, tweetongig zijn. Voor iemand uit den weg gaan, eigenlijk, en oneigenlijk, voor hem wijken. Zich uit den adem loopen, zoo hard loopen, dat men ademloos wordt. Overigens is uit alle magt, met alle vermogen, met inspanning van krachten. Uit der mate, of, zamengevoegd, uitermate, ongemeen. Uit zijn schik, misnoegd: ik ben gansch uit mijn schik. Iets uit zijn hoofd, uit zijne gedachten, uit zijnen zin, zetten, zijne wenschen daaromtrent betoomen. Uit 's harten grond, van ganscher harte. Uit de keel schreeuwen, hard schreeuwen. Uit zijne oogen kijken, naauwkeurig toezien. Uit de school klappen, oneigenlijk, iets verklappen, dat in een gezelschap

[pagina 246]
[p. 246]

voorviel. Uit het spel spreken, maar geene poppen noemen, even oneigenlijk, iets met verzwijging van de daders verhalen. Een vischje uit het water, is een waterbaarsje, enz. Eindelijk plaatst men dit voorzetsel meermalen achteraan: de gezondheid blinkt hem de oogen uit. De brandewijn stonk haar de keel uit. Hij gaat het huis uit, het land uit, de deur uit. Eeuw uit, eeuw in. Jaar uit, jaar in, enz. En men voegt uit ook wel eens zamen met van, zoo als in: Neptuin weer stak 't hooft van uit de holle baren. Vond. - Uit komt ook voor, in eene reeks van zamenstellingen met werkwoorden, deelwoorden, bijv. en z. naamwoorden; zoo als uitademen, enz., waarover nader op hunne eigene plaats. De trappen van vergrooting zijn uiter; thans in onbruik, maar nog overig in uiteren, uiterlijk, en in de zamenstellingen: uiterbuurt, uitermeersche schans, uiterdijk, uiterwaard, enz.; en uiterste. Voorts komt van uit ook nog uiten; behalve al de volgende en andere zamenstellingen.

Uit, Kil. wt, vries. uut, neders., angels. ut, eng. out, goth. uta, ut, us, zwits. uss, hoogd. aus, schijnt verwant aan het perz. ez, lat. ex, gr. ᾽εξ en ᾽εϰ.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken