Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V (1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. VToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.31 MB)

Scans (477.69 MB)

ebook (6.03 MB)

XML (2.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

(1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Vatten]

VATTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vattede, heb gevat. Eigenlijk, met de hand grijpen, hij vattede het met beide handen. Doe streckte hij sijne hant uijt, ende vattese. Bijbelv. Ook met de vingeren: zoo veel, als men met drie vingeren vatten kan. En met andere ledematen: vat het met de tanden! Quam daer een adder uijt door de hitte, ende vattede sijne hant. Bijbelv. Of door middel van werktuigen: met de vork, met de tang, enz. vatten. Voorts, in zich hebben, zoo als eene hand, welke iets vat, bevatten, in den eigenlijksten zin van dit woord: dat vat kan al dien wijn niet vatten. Dat oock de werelt selve de geschreven boecken niet en soude vatten. Bijbelv. Bevatten, in den zin van verstaan: iemands meening vatten. Ik hoop, dat gij het vatten moogt. Die dit vatten kan, vatte het. Bijbelv. Met de ooren, of andere ledematen, derwijze gewaarworden, dat men het hoore, gevoele, enz.: mijn oore heeft een weijnichsken daervan gevat. Bijbelv. Vatten den slagh, daardoor getroffen worden, bij Kil. Door middel van omvatting vasthouden: een edelgesteente in goud of zilver vatten. De strick sal hem bij de verssene vatten. Bijbelv. Ergens aan vatten, is in den Statenbijbel daaraan vasthechten: dese stricklitskens vatteden d'eene aen d'andere. Iemand vatten, is meermalen hem vangen, gevangen nemen: er is al weder een dief gevat. De boose en vattet hem niet. Bijbelv. Oul. was de tweede persoon vaat: vaet ons die cleyne vossekijns. Bijb. 1477. Iemand in zijne woorden vatten, is evenveel als hem daarin vangen: sij en

[pagina 54]
[p. 54]

konden hem in sijn woort niet vatten. Bijbelv. Waar men ook nog vindt: wanneer een vijer uijtgaet, ende vatt de doornen, terwijl wij daarentegen hedendaags van dingen, die door vuur aangetast worden, zeggen, dat zij vuur vatten; eene spreekwijze, welke wij voorts ook nopens menschen bezigen, die in drift geraken: gij vat ook aanstonds vuur. Vlam vatten is in vlam geraken. Den kneep vatten is, het fijne van een gezegde, enz. bemerken en doorzien. Iets bij de hand vatten, is aanvangen, om zich daarmede onledig te houden: ik dien iets bij de hand te vatten, om mijn inkomen te vergrooten. Iemand bij de hand vatten is, in den Statenbijbel, evenveel, als deszelfs regterhand vatten, hem ondersteunen: Godt en sal den oprechten niet verwerpen; hij en vatt ook de boosdoenders niet bij de hant. Iemand bij zijn woord vatten, is, op de vervulling van dat woord aandringen. Iemand bij zijn zwak vatten, beduidt, zich zijn zwakte nutte maken. Iemand bij den neus vatten, beteekent, hem verschalken. Iemand om den hals vatten, hem omhelzen. Iemand bij den kop vatten, is, hem pakken, in hechtenis nemen. Iets bij den kop vatten, is, het opvatten: waarom vat gij geen boek bij den kop? Ergens post vatten, is, zich daar plaatsen en vestigen. Moed vatten, is evenveel als moed grijpen, of scheppen. In overeenkomst hiermede zegt men ook wel eens schrik, afkeer, enz. vatten: so worde ick beroert, ende mijn vleesch heeft een grouwen gevattet. Bijbelv. Iets vatten, is ook iets begrijpen, verstaan: hij vat het nog niet. Ook in iets bedreven worden: hij zal het schrijven wel vatten. Onzijdiglijk, is vatten, van enten, en verplante gewassen, beginnen te groeijen: ik weet niet, of die boom daar wel vatten zal. Eindelijk is ergens op gevat, daaromtrent wel bij de hand, of daarop wel afgerigt, daartoe bekwaam, voorbereid; volgens Adelung, uit kracht van de beteekenis van zich bereiden, in welke sih fazzon bij Ottfrid. voorkomt; of in overeenkomst met het hoogd. sich fassen, zich van verstrooijing, aandoening, enz. herstellen, zijne tegenwoordigheid van geest hernemen; welk laatste ons boven de gissing van Adelung behaagt, omdat op alles gevat zijn, meer tegenwoordigheid van geest, dan voorbereiding, aanduidt. Behalve dit gevat, komt van vat-

[pagina 55]
[p. 55]

ten, vat, enz. vatbaar, vattelijk, vatsel, vatzaam. Zamenstell.: aanvatten, bevatten, hervatten, opvatten, vervatten, zamenvatten, enz.

Vatten, Kil., neders. vaten, deen. fade, en fatte, zweed. fatta, hoogd. fassen, Ottfrid. fazzon, komt van het oude vaan, zie vangen en vadem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken