Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V (1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. VToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.31 MB)

Scans (477.69 MB)

ebook (6.03 MB)

XML (2.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

(1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Vegen]

VEGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik veegde, heb geveegd. Anders vagen. Met strijkende slagen treffen: hij veegde hem met den rotting, dat het eenen aard had. Door middel van zulke slagen met eenen bezem, of borstel, reinigen: iemand den mantel vegen, of uitvegen, dat ook overdragtelijk gebezigd wordt, zie uitvegen. Den schoorsteen vegen. De straat vegen. Figuurlijk: om de waterstraet te vaegen van het ongebonden schuim. Vond. Al strijkende met eenen doek, eene dweil, eenen vinger, enz. schoon maken: het aangezigt vegen. Eenen schotel vegen, het gene figuurlijk ook is, hem ledig eten: wij zullen dien schotel met der haast geveegd hebben. Zoo is een glas vegen, hetzelve uitdrinken; zoo ook den beker vegen, bij Oud. En: wij zullen hem (den beker) eens ter deeg vegen, wij zullen eens lustig drinken. Evenveel hoe, zuiveren, reinigen: iemand de schoenen, of voeten, vegen, een gebruik van velerlei werklieden, als hun werk bezigtigd wordt, met oogmerk om eenig geld, ten drinkpenning, te bekomen. Een zwaard vegen. Stellet u met helmen, vaegt de spiessen. Bijbelv. Onreinheid, of iets anders, al vegende verwijderen: veeg het zweet van uw aangezigt. Sij sullen de assche van den altaer vagen. Bijbelv. Het is op, eer iemand zijnen neus geveegd heeft, beduidt, in de gemeenzame verkeering, het is heel schielijk op. Van hier geveeg, veeg, veegsel, veger. Zamenstell.: vagevuur, veegkruid, een plantgewas, met zeer takkige stengen, anders ook bezemkruid, enz. Aanvegen, afvegen, doorvegen, invegen, opvegen, overvegen, uitvegen, wegvegen, zamenvegen, enz.

Vegen, vagen, vries. feije, zweed. feia, noord- eng. fei, feigh, ijsl. faegia, hoogd. fegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken