Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V (1810)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. VToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.31 MB)

Scans (477.69 MB)

ebook (6.03 MB)

XML (2.96 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V

(1810)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Vieren]

VIEREN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik vierde, heb gevierd. Onz., rusten: dapperlike, sonder vieren, dore die Brabantre dringen. J. v. Heelu. Terwijl het recht van pleiten viert en rust. Vond. Bedr., in rust doorbrengen: den sabbat vieren. Viert uwe vierdagen. Bijbelv. Vieren den heijlighen dagh. Kil. Met feestelijke vreugde vereeren: die heugelijke gebeurtenis wordt jaarlijks gevierd. Iemand vieren is, bij Kil., iemand plegtiglijk vereeren, en beteekent voorts ook nog ontzien, welwillend behandelen: geen beest en is er oijt so fel dat niet en vijert sijn metgesel. Cats. Ik behoef geen mensch in de wereld te vieren. Guard. Ik heb hem lang genoeg gevierd. Eenen zieken vieren. Halma. Den teugel vieren is hem niet strak vast houden, laten schieten: hij viert zijne paarden den teugel. Soortgelijk eene beteekenis heeft vieren in schoot

[pagina 333]
[p. 333]

vieren bij Kil., een touw vieren, bot vieren. Eenen walvisch vieren, is, de lijn, waaraan hij vast is, laten uitloopen. Figuurl.: vier uwe driften niet langer den ruimen teugel. Van hier vierder, viering. Zamenstell.: vieravond, vierdag, viertijd, enz.

Vieren, hoogd. seijern, neders. firen, Notk. firron, is verwant aan het lat. feriari, en aan fiar, stil, rustig, bij Ottfrid., bij wien fiara eene rustige en stille plaats aanduidt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken