Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Water]

WATER, z.n., o., des waters, of van het water; meerv. wateren. Soortgelijk eene vloeibare stof, als er zich in onzen dampkring vormt, en daaruit in druppels nederkomt: een dronk waters. Dewijlze een lange wijl geen bron noch water nutte. Vond. Het water en de lucht hebt ghij om niet. Spiegh. Ick doope u wel met water. Bijbelv. De rots gaf water door Gods hand. L.D.S.P. De zee is sonder duijn, haar water sonder strant. Cats. Verscheidene vloeibare stoffen, die in kleur en vloeibaarheid met het eigenlijke water overeenkomen, in de zamenstell.: guldewater, oogwater, enz.; en als men zegt: de oogen staan hem vol water. Hij loost zijn water. Iemands water naar den Doktor brengen. Iemand het water aftappen. Het water hebben. Aan het water sterven, enz. Eene verzameling van water: val niet in het water. Door zijn eigen schijn in 't water, zonder vlek, bekoort. Vond. In dezen zin heeft het woord een meerv.: allerlei wateren doorsnijden het land. Hij keerde hare wateren in bloet. Bijbelv.; waar dit meerv. intusschen meermalen, in navolging van het hebr., eenen vloed van water aanduidt, zoo als in: daar vloeijden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen, als een riviere. En

[pagina 43]
[p. 43]

de vloeibare bouwstof van onderscheidene hemelligchamen, in: daer zij een uijtspansel in 't midden der wateren, ende dat make scheijdinge tusschen wateren ende wateren. Het enkelv. beteekent ook de golving, die er op verscheidene stoffen gedrukt wordt: het water van die taf is zoo fraai niet, als dat van die andere; en de waterglans van parels, diamanten, enz.: het water van dien steen is niet zuiver. Te water is op, of over, zeeën, rivieren, enz.: hij reist te water. Kan dat goed hier niet te water komen? In het water: de hond ging te water. Gaarne te water gaan, is, veel van het nat houden. Te water uit is buiten het water, bij Vond. in: een deel bezwemt het diep, een deel te water uit op rotsen zit. Te water en te brood zitten, is, gevonnisd zijn, om in eene gevankenis van enkel water en brood te leven. Zich tot water schreijen, is, geweldig schreijen. Zich tot water zweeten, geweldig zweeten. Onder water zijn, op de gewone plaatsen niet verschijnen. Boven water zijn, behouden zijn, niets meer te vreezen hebben. Tusschen water en wind drijven, tusschen beide blijven hangen, onverschillig zijn. Gods water over Gods akker laten gaan, zich om niets bekommeren, of bekreunen. Water ergens om vuil maken, zich deswegens eenige moeite geven. Water in zee dragen, verloren arbeid doen. Water in zijnen wijn mengen, zich inbinden. In troebel water visschen, zijn voordeel met eene plaats grijpende verwarring doen. Hoog water, is een hooge vloed in zee, of nabij dezelve, maar ook wel eens aandrang tot loozing van water. Pijn op het water, is pijn op de wegen, langs welke hetzelve zich ontlast. Het breken van het water, bij kraamvrouwen, is de ontsluiting der baarmoeder. Op elkanderen gelijken, als twee droppels water, is, grootelijks. Een leven, als dat van een vischje in het water, zie visch. Veel water trekken, is, diep gaan, van een schip gesproken. Stille waters hebben diepe gronden, gebrek aan levendigheid is geen bewijs van eenvoudigheid. In zulke waters vangt men zulke visschen, zulke bedrijven hebben zulke gevolgen. Dat is water op mijnen molen, dat dient mij in mijnen kraam. Het water loopt mij om de tanden, ik ben flaauwhartig van honger, ik watertand naar eenige spijs. Het water komt ons aan de lippen, de nood klimt tot op het

[pagina 44]
[p. 44]

hoogste. In het water liggen, zich daarin bevinden, en bijzonderlijk bij ongeluk daarin geraakt zijn. In het water zetten, daarin doen uitweeken. Onder water zetten, daarmede overdekken. Onder water loopen, met water overdekt worden. Van hier waterachtig, wateren, waterig, waterloos, waterschap. Zamenstell.: waterader, wateralf, waterandoorn, waterappel, waterbaars, waterbak, waterbal, waterbeek, waterbeestje, waterbekken, waterbekkig, waterbel, waterberg, waterbezie, waterblaas, waterblaasjes, waterblaauw, waterblad, waterblazer, waterbobbel, waterbokje, waterboog, waterboom, waterbouwkunde, waterbrems, waterbreuk, waterbrij, waterbuik, waterbuis, waterdamp, waterdier, waterdigt, waterdraagster, waterdrager, waterdrinker, waterdrinkster, waterdrop, waterdroppel, wateremmer, watereppe, waterflesch, watergal, watergang, watergat, watergeregt, watergetij, watergezwel, waterglas, watergod, watergodin, watergolf, watergoot, watergracht, watergroef, waterhagedis, waterheer, waterhoen, waterhond, waterhoofd, waterhoos, waterkaars, waterkan, waterkanter, waterkant, waterkeer, waterkeering, waterkers, waterkervel, waterkleur, waterkleurig, waterkom, waterkoning, waterkoud, waterkruik, waterkuip, waterlaars, waterland, enz., - waterleeuw, waterleiding, waterlelie, waterlins, waterlisch, waterlook, waterloop, waterloopig, waterloot, waterloozing, waterluis, watermalrouw, waterman, watermeloen, watermolen, watermug, watermunt, watermuur, waternavelbreuk, waternavelkruid, waternimf, waternikker, waternoot, waterorgel, waterpaard, waterpaardenstaart, waterpas, waterpeil, waterpeper, waterpijp, waterpimpernel, waterpissebed, waterplaats, waterpoel, waterpok, waterpomp, waterpoort, waterpot, waterproef, waterpuist, waterput, waterputter, waterraaf, waterrad, waterradijs, waterraket, waterrat, waterrijk, waterroos, waterrups, watersalade, watersalamander, waterscheerling, waterscheut, watersch[il]dpad, waterschip, waterschipper, waterschorpioen, waterschout, waterschouw, waterschuit, waterschuw, waterstang, watersnep, watersnood, waterspel, waterspin, waterspoor, waterspreeuw, watersprong, waterspuit, waterstaat, waterstad, watersteen, waterstoom,

[pagina 45]
[p. 45]

waterstraal, waterstroom, waterstruik, watertanden, watertandig, watertogt, waterton, watertor, watertreder, watertuin, wateruiltje, wateruurwerk, waterval, watervang, watervat, watervaren, watervee, waterveil, waterveld, waterverf, waterverwig, waterverheveling, watervijver, watervijzel, waterviool, watervisch, watervlieg, watervlier, watervlies, watervliet, watervloed, watervloo, watervogel, watervrees, waterweegbree, waterweegkunde, waterwel, waterwerk, waterwilg, waterzak, waterzalm, waterzoo, waterzucht, waterzwaluw, waterzwijn, enz. Aluinwater, anijswater, badwater, bakwater, bergwater, binnenwater, bronwater, buitenwater, doopwater, fonteinwater, galwater, gerstwater, gootwater, graswater, guldewater, handwater, honigwater, kalkwater, kaneelwater, knolwater, lavendelwater, ledewater, lekwater, leschwater, loogwater, maagwater, maaswater, meerwater, oogwater, oranjewater, poelwater, pompwater, putwater, regenwater, reukwater, rivierwater, roozenwater, schotelwater, smidswater, sneeuwwater, spawater, theewater, toewater, twistwater, vaarwater, vaatwater, venkelwater, vischwater, weegbreewater, woelwater, woudwater, wijwater, zeepwater, zeewater, enz.

Water, neders. ook water, Ulphil. wate, zweed. vatn, angels. waeter, vries. wetter, hoogd. wasser, Isid. uuarsar, Ottfrid. uuazar, gr. υδωϱ, is verwant aan wasem, en komt van een oud noordsch stamwoord, waarvan men in het lat. udus, slav. woda, zweed. vat, neders. wees, vries. wiet, nat, vochtig, sporen vindt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken