Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Weinig]

WEINIG, bijv. n. en bijw., weiniger, weinigst. Het tegenoverstaande van veel. Niet veel: weinige menschen hebben er het regte begrip van. Dat maer aen weijnige geleerde mooghe smaecken. Westerb. Hebbe ick met weijnige woorden geschreven. Bijbelv. Dat boek zal weiniger aftrek hebben. De weinigste reizigers vernachten aldaar. Het volk was weinig in getal. L.D.S.P. Zij waren weinig in getal, maar dapper. Even onveranderd, als weinig en andere bijv. n. nu blijven, wanneer er een werkwoord tusschen hen, en het naamwoord, of voornaamwoord, komt, waartoe zij behooren; even onveranderd blijft weinig ook meermalen elders: indien het werdt gelaeckt van weijnigh wijse, die het mog'lijck mochten lesen. Westerb. Ghij sult met weijnich menschen overgelaten worden. Bijbelv. Voorts beteekent weinig ook gering, klein. In dezen zin komt het voor bij Kil., en in: ghij waert het weinichste van alle volken. Bijbelv. Schijnt het u weinig, dat gij mij dus bedriegt? Het is mij te weinig, om mij er mede te vergenoegen.

Meermalen komt weinig als een z.n. voor, in het mannelijk en vrouwelijk meerv., bij weglating van het z.n., bij voorb. in: vele zijn geroepen, maer weijnige uijtverkoren. Bijbelv. Vooral in zamenvoeging met eenige: de achting van eenige weinigen. Maar nog veel menigvuldiger bezigt men dit woord in het onzijdig enkelv. als z.n., voor eene kleine hoeveelheid, of niet veel, op zich zelf, zonder lidwoord: er wordt weinig aan hem verloren; met een lidw.: geef mij ook een weinig. Het weinige, dat ik heb, is tot uwen dienst; en met een z.n. achter zich in den tweeden naamval, zonder lidw.: dat hij weijnigh gelds uijt sijne handen smijt. Westerb.; met een lidw.: indien 't geluck u loegh, een weijnig wetens waer genoegh. Huijghens. Of met

[pagina 127]
[p. 127]

een onverbogen z.n. achter zich: er is hier weinig water. Een weijnich suerdeessem versuert het geheele deegh. Bijbelv. Van dit weinig heeft men het verkleinw. weinigje: geef mij toch ook een weinigje. Mijne oore heeft een weijnichsken daervan gevat. Bijbelv.; waar dit verkleinw. ook bijwoordelijk voorkomt, in: doe ick een weijnichsken voortgegaen was. Bijbelv. Eveneens gebruikt men een klein weinigje: blijf nog een klein weinigje! En zoo bezigt men een weinig ook bijwoordelijk: dat ick mij een weijnich verquicke. Bijbelv. Zet nu een weinig neer het woeden van den krijgh! Vond. Even bijwoordelijk voegt men een weinig bij andere bijw. en bijv. n. in: een weinig te voren, een weinig eer, een weinig vroeger, een weinig later. Een weijnich daerna die der stonden bijkomende. Bijbelv. Een weinig hooger, enz.

Het bloote weinig beduidt, als bijw., niet veel: dat voldoet mij weinig. Hij komt weinig in aanmerking. Zelden: hij komt hier weinig. Ik ga weinig uit. Eene van deze twee beteekenissen heeft weinig ook in hoe weinig, zoo weinig, even weinig, enz.: hoe weijnigh geldt het ook! Westerb. Zoo weinig zie ik hem, enz. Niet weinig is veel, grootelijks, of dikwijls: hij bezoektons niet weinig. Dat hij oock selfs aen mij niet weijnigh is verbonden. Westerb. Zich ergens weinig aan gelegen laten zijn, is, daarin niet veel belang stellen. Er is weinig aan gelegen, het is van weinig belang; anders, het heeft weinig om het lijf. Veel geschrei, weinig wol, zie veel. Ergens weinig om geven, is, zich daaraan weinig storen. Van hier weinigheid, weijnighlick, Kil., weinigte.

Weinig, hoogd. wenig, luidt bij Kero, Ottfrid., enz. weneg, weneck, en beduidt bij hen meestal klein, gering, of behoeftig, arm. Wir wenegon weison beteekent, bij Ottfrid. wij arme weezen. Het stamwoord is wen, wan, zie wan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken