Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Winter]

WINTER, z.n., m., des winters, of van den winter; meerv. winters. Verkleinw. wintertje. De koudste helft van een jaar: ende koude, ende hitte, ende somer, ende winter. Bijbelv. Het koudste van de vier Jaarsaizoenen: vreest gij voor een' harden winter. Vond. Beneerstight u om voor den winter te komen Bijbelv. De koude van dit jaarsaizoen: in dien vroegen winter. Daer rijp noch winters niet op hechten. Vond. Een ongemak, dat uit die koude ontstaat: de winter, of winters aan de handen, en in het aangezigt. Van hier winterachtig, winteren, wintersch. Zamenstell.: winteraardappel, winterandijvie, winterappel, winterarbeid, winteravond, winterbloem, winterboter, winterbui, winterdaags, winterdag, wintereend, winterfruit, wintergerst, wintergewas, wintergoed, wintergroen, winter-

[pagina 216]
[p. 216]

haar, winterhalfjaar, winterhand, winterhaver, winterhiel, winterhuis, winterkamer, winterkers, winterkeuken, winterkleed, winterknol, winterkoningje, winterkool, winterkoren, winterkost, winterkoude, winterkraai, winterkwartier, winterlage, winterleeuwerik, winterleger, winterling, winterloon, winterlucht, wintermaand, wintermuts, winternacht, winterooft, winterpeer, winterrogge, winterrok, winterroos, wintersaizoen, wintersalade, winterslaap, winterspinazie, winterster, winterstuk, wintertarwe, wintertijd, winterui, winterverblijf, wintervertrek, wintervlaag, wintervleesch, wintervoet, wintervogel, wintervoorraad, wintervracht, wintervreugd, wintervrucht, winterweder, winterwerk, winterwijk, winterwild, winterwoning, winterzeep, enz. Kwakkelwinter, midwinter, nawinter, enz.

Winter, hoogd., neders., eng., zweed. ook winter, Kero wintar, Ulphil. wintrus, schijnt van wind gevormd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken