Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Wippen]

WIPPEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik wipte, ben en heb gewipt. Onz., schielijk, en voor een oogenblik, ergens henen gaan: zij wipte daar heen, om naar de zaak te vernemen. En over het algemeen zich schielijk verplaatsen: om over de slooten te wippen. Hooft. En wipt in eenen boom. Vond. Daarmede wipt hij met een sprong naar beneden. Brandt. Voorts zegt men van dingen, die niet vast leggen, dat zij wippen: de plank waarover ik liep, begon te wippen. Ergens af wippen, is daaraf kantelen. Bedr., schielijk op-, en vervolgens wederom nederwaarts bewegen: hij werd aan de wipgalg gewipt. Eene brug wippen, is, dezelve ophalen. Jonge spreeuwen wippen, is, dezelve door eenen slag op het eene einde van een plankje, op welks andere einde zij liggen, doen wegvliegen, en ombrengen. Iemand wippen, is, hem doen tuimelen, hem van

[pagina 219]
[p. 219]

zijn ambt, enz. berooven. Van hier gewip, wip, wipper, wippertje, wipping. Zamenstell.: wipbrug, wipgalg, wiphout, wipkooi, wipneus, wipplank, een plank, waarmede twee personen aan derzelver einden gezeten, zich op- en neerwippen. Wipstaart, Kil., bij wien wipsteerten met wispelsteerten verwisseld wordt, enz. Afwippen, opwippen, enz.

Wippen, hoogd. ook wippen, zweed. wippa, neders. wippen en wuppen, vries. wipje, heeft zijne beteekenis aan zijnen klank te danken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken