Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Wonen]

WONEN, onz. w., gelijkvl. Ik woonde, heb gewoond. Zijn bestendig verblijf houden, met betrekking tot de plaats: dattet een sterck volck is, 't welck in dat lant woont. Bijbelv. Wij wonen in eene en dezelfde stad. Dat gedierte woont in onderaardsche holen. Nu wonenze in geen bosch, maer rieten, dak en stal. Vond. Met betrekking tot het gebouw: de deugd woont meer in hutten, dan in paleizen. Hij woont naast mij, tegen over mij. Aan het water, in die of die straat, op de markt wonen. Met betrekking tot het gedeelte van het gebouw: des zomers wonen wij voor, des winters achter. Welke menschen wonen er achter u? Boven woont er wederom ander volk. Bij iemand wonen, is, bij hem gehuisvest zijn, of hem dienen: bij wien woont zij nu? Wel wonen, is, eene goede woning hebben: daar woont gij uitmuntend. Zeker wonen, is, dikwijls voor vijanden beveiligd zijn: ik salse tot de plaet-

[pagina 243]
[p. 243]

se wederbrengen, ende salse seker doen woonen. Bijbelv. In iemand, in een hart, enz. wonen, is, daar gevestigd zijn: dat geene Godsvrucht in hem woont. L.D.S.P. Er woont geene ware menschenliefde in zijn hart. Daar vrede woont, woont God, daar ondervindt men Gods gunst en hoede. Van hier woning, woon, woonbaar, woonlick. Kil. Zamenstell.: woonhuis, woonkamer, woonkelder, woonplaats, woonstede, woonvertrek, enz. Bewonen, inwonen, uitwonen, enz.

Wonen, hoogd. wohnen, oudd. wonan, neders. wanen, vries. wenje, is verwant aan wennen, gewoon, enz. Bij kero is du ruhwonan, volharden, perseverare.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken