Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Zeil]

ZEIL, z.n., onz., des zeils, of van het zeil; meerv. zeilen. Verkleinw. zeiltje. Een grootere of kleinere lap van zoogenoemd zeildoek, of andere stof, waartoe men zich tot verschillende einden bedient: er werd een zeil over het paveljoen gespannen. Fijn linnen was u uijtbreijdsel, dat het u tot een zeijl ware. Bijbelv. Ik zie den molenaar zijne zeilen oprollen. De zeilen inhalen, innemen. Strijkt de zeilen voor de winden. Vond. Hael in den schoot, 't zeil neer. Antonid. Zeil en treil, alles wat tot een schip behoort: de schuijt mit seil, mit treil, mit riemen, mit bootshaecken. Brederod. Ook een zeilend schip: wij zagen ten Zuiden van ons drie zeilen. Halma. Op schepen, die meer dan een zeil voeren, draagt het grootste bij uitsluiting den naam van zeil, de anderen die van fok, klijfok, kluiffok, het blinde zeil, het bramzeil, enz. Te zeil, of onder zeil, gaan, zich onder zeil begeven, is het zeil, of de zeilen, ophijschen, om heen te varen, en figuurl., in de dagelijksche verkeering, in slaap geraken, zich te slapen leggen: te elf uren ging ik onder zeil. Weder t'zeil te gaen en de touwen af te kappen. Vond. Met de laatste schepen te zeil gaan, is, bij Halma, de gelegenheid verwaarloozen, laat te scheep komen. Ergens op te zeil gaan, is, bij denzelfden, daarop staat maken. Zeil maken, is, zeilen ophalen, zeilen bijzetten. Meer zeil maken, meer zeilen bijzetten. Alle zeilen bijzetten, is, figuurlijk, alle krachten inspannen. Een schip met volle zeilen, is een, dat al zijne zeilen uitgespannen heeft. Met een opgestreken zeil, is, figuurlijk, in grammen moede: zij kwam met een opgestreken zeil op

[pagina 340]
[p. 340]

mij af. Onder zeil zijn, is, met opgehaalde zeilen voortstevenen. Stijf onder zeil zijn, is, wel voortzeilen, en, figuurlijk, tegen een klein stootje bestand zijn. Een nat zeil, is eigenlijk een, dat men nat gemaakt heeft, opdat het den wind beter vatte; maar oneigenlijk is met een nat zeil loopen, dronken langs de straat, of den weg, loopen. Met de zeilen voor den mast leggen, is, van een schip, bij gebrek van wind niet vorderen, van een mensch, niet voorspoedig in zijne zaken zijn. Met liggende zeilen vaart maken, is, voortroeijen. Het waait hem in zijn zeiltje, het gaat hem voor den wind, zoo eigenlijk, als figuurlijk. Het zeil in top zetten, of halen, is, eigenlijk, de zeilen zoo hoog ophalen, als men kan, figuurlijk, veel uitwendige vertooning maken. Het zeil, of de zeilen, reven, zie reven. Zeil minderen, een, of meer, zeilen strijken, en met de overige voortzeilen. De zeilen gorden, dezelve aan de raas vastbinden. Weinig zeil voeren, niet veel, of slechts kleine, zeilen gebruiken. De zeilen strijken, is, dezelve neerhalen: ten waer ick, mijn reis ten einde, het zeil streeck, en den boegh naer lant toe zette. Vond. Maar somtijds beteekent de zeilen strijken, bijzonderlijk de raas, waaraan zij vast zijn, laten zakken, tot vereering van andere schepen, en, figuurlijk, voor iemand onder doen. De zeilen laten vallen, is, somtijds dezelve strijken, somtijds dezelve ontgorden, ontrollen. Een oog in het zeil houden, is, op zijne hoede zijn en blijven: oogh in 't zeil te houden, komt altijdt wel te pas. Hooft. Eindelijk is: alle zeilen blank spelen, bij Halma, alles wegrooven, wat men op zee ontmoet, en beteekent: onder een staand zeiltje is het goed roeijen, als men eenige vaste inkomsten heeft, kan men er ligtelijk iets bij winnen, om wel te bestaan. 't Geluk blaast in het zeil, is eene wijs van spreken, om eenen gewenschten voorspoed uittedrukken. Van hier zeilaadje, zeilen, enz. Zamenstell.: zeilblok, zeilboom, zeildoek, zeilgaren, zeilmakersgaren, zeilmaker, zeilnaald, een zeilmakers naald, zeilspanner, A. Hoffer. - zeilspriet, zeilstang, zeilstrijker, A. Hoffer. enz. Bezaanzeil, bramzeil, gaffelzeil, hoofdzeil, kruiszeil, lijzeil, marszeil, razeil, schooverzeil, stagzeil, topzeil, enz.

[pagina 341]
[p. 341]

Zeil, vries. seil, eng. sail, angels., neders., hoogd., zweed. segel, Ottfrid. segal, pool. zagiel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken