Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Zomer]

ZOMER, z.n., m., des zomers, of van den zomer, meerv. zomers. Eigenlijk, de warme tijd des jaars, waarin boomen en gewassen groeijen en tot wasdom komen; in tegenoverstelling van den winter. De oudste volken kenden slechts deze twee jaargetijden; en in het gemeene leven gebruikt men beide woorden nog dikwerf

[pagina 398]
[p. 398]

in dezen zin: het is, of wordt zomer, zegt men, wanneer het weder aangenaam en warm is. Nadat men uit de grenzen, of den afloop, beider jaargetijden twee nieuwe gemaakt heeft, is de zomer, in eene bepaaldere beteekenis, dat jaargetij, waarin de zon den kreeft, den leeuw, en de maagd doorloopt: wij hebben zomer. Den zomer ergens doorbrengen. Een natte, koele zomer. Des zomers, in den zomer. Wanneer de westewint den zomer inlokt. Vond. - Figuurlijk, een jaar; doch alleen in den dichterlijken stijl: zij was eerst zestien zomers oud. Naar eene andere figuur, is de zomer des levens, der jaren, de mannelijke ouderdom: hij stierf in den zomer zijnes levens. Een schoone juffer in den zomer van heur jaren, enz.

 
Laat maar den zomer van uw leven
 
Ook zonder vrucht niet henen zweven. De Deck.

Van hier zomerachtig, zomersch. Zamenstell.: zomerbloem, zomerdag, een dag in den zomer, ook zomertijd - zomerdijk, zomerdraden, zomerhitte, zomerhuis, zomerkaai, zomerkleed, zomerloon, loon dat een arbeider des zomers verdient, zomerlucht, zomermaand, de maand Junij, zomertarw, zomertijd, zomerverblijf, zomerweer, enz. - nazomer, de aangename dagen in den herfst, van den 1en tot den 13en November, - voorzomer, enz.

Zomer, hoogd. sommer, reeds bij Kero sumar, neders. sommer, angels. sumer, sumor, zweed. sommar, in het ierl. sam, samrhad. Sommigen brengen het tot het oude sommen, vergaderen, omdat als dan de vruchten vergaderd of verzameld worden. Oul. beteekende zomer ook een lastpaard.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken