Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Zon]

ZON, z.n., vr., der, of van de zon; meerv. zonnen. Verkleinw. zonnetje. Een altoos lichtend hemelligchaam, hetwelk aan andere donkere ligchamen of de planeten licht en warmte geeft.

Eigenlijk zijn de vaste sterren zoo vele zonnen, waarvan elke de bron des lichts en der warmte voor hare planeten is. In eene meer gewone beteekenis verstaan wij door de zon dat lichtend hemelligchaam, hetwelk onzen aardbol licht en warmte mededeelt: de zon gaat op, onder. De zon schijnt, wanneer zij gezien wordt. D'alkoesterende zon vergult der bergen top. Poot. Anderen schilderen de zon met houtkole. Vond. De opgang, de ondergang der zon. De rijzende, opgaande

[pagina 400]
[p. 400]

zon. De rijzende zon aanbidden, spreekw., zich houden aan, en indringen bij de genen, die in voorspoed en groot aanzien geraken. De zon haalt water, zegt men, in het gemeene leven, wanneer zij tusschen twee dichte wolken doorschijnt, waarbij men heldere strepen aan den hemel ziet. De zon schijnt in het water. Ik mag wel zien, dat de zon in het water schijnt, spreekw., ik mag wel lijden, dat anderen zich ook vermaken. Met de noorder zon verhuizen. Zie noorder. God doet zijne zonne opgaan over boozen en goeden. De sonne gingh op boven de aerde. Bijbelv. Soo dat er niet nieuws enis onder de sonne. Bijbelv. Dikwerf, doch tegen het gebruik, wordt, in den tweeden naamval, der zonnen, in plaats van der zonne gebezigt: tegen der sonnenopgangh - van der sonnen ondergangh. Bijbelv. Zonder bepalend lidwoord nogthans zegt en schrijft men: voor zonnen opgang, na zonnen ondergang.

Figuurlijk, verstaat men zeer dikwerf onder het woord zon, de zonnestralen: de zon brandt, steekt. Van de zon verbrand zijn. In de zon gaan, in tegenoverstelling van in de schaduw. Iets in de zon leggen, hangen. Bij de voormalige kampvechters werd de zon onder de strijders gelijkelijk verdeeld, d.i., zij werden zoo geplaatst, dat de zon den eenen niet meer in het aangezigt scheen, dan den anderen. In den Bijbel vinden wij, figuurlijk, gewag gemaakt van de zon der geregtigheid. Ook dragen uitmuntende personen, die kennis en verlichting verspreiden, in den verheven schrijftrant, den naam van zonnen. En, in de taal der liefde, noemen de Dichters schoone oogen zonnen, of tweelingzonnen. Zelfs worden bij sommige Dichters zonnen voor jaren genomen: helt Heins, die zestien zonnen pas out. enz. Moon. Eindelijk worden de aangestoken en ronddraaijende schijven van een vuurwerk zonnen, of zonnetjes geheeten. Van hier oul. het werkw. zonnen, voor in de zon leggen: haer winterkorenzonnen. Spieg. Zonnig, bijv. n., voor veel zon hebbend, rijk van zon. Zamenstell.: zondag, zonnebeeld, zonnebloem, zonnecirkel, zonnedaauw, zonnedak, zonneglans, zonnegloed, zonneglas, zonnehoed, zonnejaar, zonnekeerkring, zonneklaar, zonnelicht, zonneloop, zonnemaagd, zonnemeter, zonnepoort, zonnering, zonnescherm, zonneschijf, zonneschijn, zonneschuw, zonnestand, zonnestil-

[pagina 401]
[p. 401]

stand, zonnestofje, zonnestraal, zonnetaning, (zonsverduistering) zonnevlak, zonnevogel, zonnevuur, zonnewagen, zonneweg, zonnewijzer, enz. Middagzon, morgenzon, veenzon, enz.

Zon, hoogd. sonne, reeds bij Kero sunnu, Ottfrid. sunna, Ulphil. sunno, neders. sunne, angels. sunna, sunaa, eng. sun. Ten Kate betrekt dit woord tot den wortel van zenden en zinnen; doch het is hoogstwaarschijnlijk een afstammeling van zien, dewijl het licht het eigenlijkste merkteeken van dit hemelligchaam is. Sun was weleer voor zien gangbaar; zoo is, b.v., bij Notk. anasune het aangezigt. Met eenen anderen uitgang heet de zon in het zweed. sol, deen. soel, lett. saule, lat. sol, fr. soleil.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken