Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Zuipen]

ZUIPEN, bedr. en o.w., ongelijkvl. Ik zoop, heb gezopen. Eigenlijk, een vloeibaar ligchaam, als een gedeelte van zijn voedsel, met den mond, in zich trekken, en wel met sterke en zeker geluid gevende halen; waarom het van de dieren, die met zulk een merkbaar geluid drinken, voor drinken gebezigd wordt. Het vee te zuipen geven. De hond wil geen water zuipen. De leeuw zoop het bloed van den verscheurden. Van menschen, in deze algemeene beteekenis, voor drinken, is het alleen in eenen verachtelijken zin gebruikelijk, voor onmatig, gulzig drinken: dat noem ik niet wijn drinken, maar wijn zuipen. Zich zat en vol zuipen. Ook als een onzijd. werkw.; de slechte gewoonte hebben van meer te drinken, dan men noodig heeft, en het verstand verdragen kan: hij zuipt; anders: hij is aan den drank. Vreten en zuipen. Den ganschen nacht daor zuipen. Met iemand zuipen. Van hier zuiper, zuipster, iemand, die zuipt, inzonderheid, die zich in het drinken te buiten gaat. Zamenstell.: zuipbast, die zijn werk maakt van zuipen - zuipbroeder, iemand, die zich in den drank verloopt - zuiphuis, een huis, waar gemeenlijk gezopen wordt - zuiplied, zuiplust, enz. - Opzuipen, uitzuipen, verzuipen, enz.

Zuipen, hoogd. saufen, bij Kero suuffen, Notk. soufen, angels. supan, sijpan, neders. supen, zweed. supa. In het hebr. is סכא, ingurgitavit. Het woord zelf bootst den klank na van het hoorbaar inzuigen, of inslurpen eenes vloeibaren ligchaams, en is daaraan zijne afkomst verschuldigd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken