Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-ZToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (256.03 MB)

ebook (4.65 MB)

XML (1.59 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. W-Z

(1811)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Zwart]

ZWART, bijv. n. en bijw., zwarter, zwartst. Eigenlijk, de naam der donkerste van alle kleuren, en het meest strijdende met de witte kleur: een zwart kleed. Een zwart paard. Zwart haar hebben. Zwarte verw. Zwart maken. Van hier de figuurlijke uitdrukkingen: iemand bij een' ander zwart maken, schenden, lasteren, in het middeleeuw, latijn denigrare. Bij iemand met eene zwarte kool geteekend zijn, door hem voor een slecht of schadelijk lid der maatschappij gehouden worden. Zwart op wit hebben, iets schriftelijk hebben; waar zwart den inkt, en wit het papier beteekent. In den nacht zijn alle katten zwart (ook graauw), spreekw., in den donker kan men geen onderscheid tusschen mooi en leelijk zien. Zwarte noten zijn die muzijknoten, welke eenen gevulden kop hebben. Zwarte zondag, in de roomsche kerk, de zondag judica; dewijl weleer, op dien dag, de altaren en kerken met zwart behangen waren.

Ook wordt het als zelfstandig gebezigd, in het onzijdig geslacht: het zwart: in het zwart gekleed. De geestelijken gaan in het zwart gekleed. Een schoon zwart. Het zwart in de oogen, in tegenstelling van het wit, de oogappel. In het mannelijke geslacht: een zwarte, een neger, een inwoner van de zuidelijke helft van Afrika, wegens de zwarte kleur van het ligchaam, en inzonderheid van het aangezigt.

In eene ruimere beteekenis wordt zwart voor donker, als ook met zwart vermengd, gebezigd, terwijl men vele dingen zwart noemt, waarin de zwarte verw uitsteekt: zwarte oogen, donkerbruine. Zwarte kersen, donkerroode. Zwart brood, het welk van grof, zwartachtig meel gebakken wordt; ook roggebrood. Zwart beteekent ook dikwerf, van de zon verbrand, zwartachtig geel, zwartachtig bruin: hij is zwart in het gezigt. Wijders, de zwarte kunst, zekere ets- of schraapkunst, ter vervaardiging van prentwerk; van hier het zamengestelde zwartekunstprent. Ook voor duister, van veel licht beroofd: de lucht was zwart, met donkere wolken bezet.

[pagina 441]
[p. 441]
Figuurlijk: de zwarte kunst, tooverij, hekserij. In eene bepaaldere beteekenis, die soort van tooverij, waarbij bovennatuurlijke werkingen, door hulp van booze geesten, voortgebragt worden, in onderscheiding van de witte kunst, witte tooverij, of theurgie, welke tot medewerking van goede geesten gebezigd werd. Zweed. svartkonst, eng. blackarts, van black, zwart. Uit het gr. Νεϰϱομανillustratieεια, het welk de kunst om dooden, door hulp van booze geesten, optewekken, beteekende, heeft men, uit onwetendheid, in het middeleeuw. latijn, nigromantia gemaakt, evenals of de eerste helft des woords van niger afstamde. En hiervan is het hollandsche zwarte kunst, of zwartekunst, eene woordelijke vertaling. - Wijders, beteekent zwart, in den verheven schrijftrant, in eenen hoogen graad, slecht, afschuwelijk: waarom zag ik uwe zwarte ziel niet vroeger in hare gansche afschuwelijkheid? Eene zwarte daad, eene afschuwelijke. Ook wordt zwart voor vuil, bemorst, genomen: eenzwart hemd. Wat is de muur zwart geworden! Van hier zwartachtig, zwarten, zwartheid, zwartigheid, zwartin, moorin. Zamenstell.: zwartgallig, zwartharig, die zwart haar heeft, zwartkop, zwartoog, die zwarte oogen heeft, zwartverwer, enz. - Beenzwart, ivoorzwart, enz.

Zwart, Kil. swart, hoogd. schwarz, reeds bij Ulphil. swarts, Notk. suarz, neders. swart, angels. sweart, zweed. svart, deen. sort. Het schijnt, dat dit woord met zwaar uit eene bron voortkomt, en eigenlijk donker, ondoorzigtbaar beteekent, naardien de donkerheid en ondoorzigtbaarheid gemeenlijk een gevolg der dikte, of eener menigte van deelen is. Het oude latijnsche suasus, donker, verschilt alleen in den uitgang. In het mekkelenburgsche heet een zwart ding ein Nörr, hetwelk met het fr. noir en het lat. niger overeenkomt, doch daarvan zekerlijk niet afstamt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken