Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verhandeling van het herderdicht (1965)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verhandeling van het herderdicht
Afbeelding van Verhandeling van het herderdichtToon afbeelding van titelpagina van Verhandeling van het herderdicht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.36 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Editeur

J.D.P. Warners



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verhandeling van het herderdicht

(1965)–Jan Baptist Wellekens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

G. Het slot

In driekwart pagina stelt Wellekens tenslotte kort geformuleerde wetten aan het herdersdicht:

1De taal van de pastorale dichter moet eenvoudig zijn, en smaken en rieken ‘naar den geur van het edel veldgroen’. Wat daar onder verstaan moet worden, laat zich eerder gissen dan omschrijven.
2De taal van het herdersdicht heeft niets te maken met die van het blijspel. Ook deze uitspraak suggereert meer dan dat ze aanwijzingen geeft.
3Wat gezegd, verhaald en beschreven wordt moet niet alleen kort en bondig zijn, maar ook zinrijk. Wat de stijl betreft: vergelijkingen en spreekwijzen zijn zeer gewenst. Van oudsher heeft men gemeend dat figuurlijke taal typerend is voor het taalgebruik van primitieve mensen, en derhalve is ze te verwachten in het herdersdicht. Ook het gebruik van spreekwoorden dient bij dit taalgebruik gerekend te worden.
4De te bewerken stof moet ontleend zijn aan het herdersleven en dat betekent ongeveer het volgende: in het rustieke leven van de herder spelen feesten, wedstrijden en liefdesgebeurlijkheden de belangrijkste rol; daarnaast kunnen ook onenigheden plaats grijpen.
5Daar de herder onontwikkeld is, moet hij ook als zodanig optreden; het zou een technische fout van de auteur zijn, indien hij zijn herders dingen liet zeggen, die dezen onmogelijk zouden kunnen weten. Deze mededeling toont de principieel notoire onrechtschapenheid van het genre aan: de dichter, ontwikkeld als
[pagina 37]
[p. 37]
hij is, speelt het spel met onderontwikkelde sujetten.
6Bovenal dient de herdersdichter zich te oefenen in het navolgen van Theocritus en Vergilius.

 

Vervolgens keert Wellekens zich tegen hen die als onderwerp voor herderspoëzie alleen de liefde erkennen; hij vindt dat deze laffe, buitenlandse mode niet ongenuanceerd overgenomen mag worden en dit op grond van een zeer nuchtere kijk op het leven: als het huwelijk achter de rug is, zouden herdertjes en herderinnetjes dan nog alleen maar oog voor de liefde hebben? Dan zijn er toch andere zaken die hun aandacht waard zijn: zij zullen lof en dank aan God brengen (zoals, voegen we er bij, Adam en Eva gedaan hebben), zij zullen ook hun smeekbeden naar God opzenden. Bovendien is er nog een belangrijke zaak: de herders zullen hun regeerders roemen, zij zullen zingen van oorlog en vrede, ze zullen het hebben over vriendschap, deugd en Godsvrucht. Misschien heeft Wellekens bij deze gedachten wel Hoofts Granida en Vondels Leeuwendalers voor ogen gehad. In het bijzonder het eerst genoemde stuk handelt met voorkeur over politieke zaken.

En na deze uitbreiding van de pastorale stof wordt Wellekens als het ware overmoedig en hij besluit, alle grenzen der genres nu uitwissend, dat alle onderwerpen van helden-, treur-, en zedendicht uiteindelijk geschikt zijn voor het bucolicon. Deze uitlating is, naar mijn mening, slechts in het geheel van het betoog aannemelijk te maken, als we er op letten dat Wellekens eerder de mening heeft uitgesproken, dat het herdersdicht de oudste literaire vorm is en dat de andere genres daarvan afgeleid zijn. De pastorale onderscheidt zich dan vermoedelijk alleen nog maar in stilistisch opzicht.

Nog eenmaal wordt het weten van de herders ter sprake gebracht: mogen herders in de poëzie over zaken spreken, waarover alleen ontwikkelden een oordeel kunnen hebben? Naar de vaste overtuiging van de auteur is kennis geoorloofd. Om zijn mening te adstrueren kan hij zich beroepen op deze zijn eigen verhandeling: de geciteerde oudtestamentische figuren die herderspoëzie geschreven hebben, waren behalve herder ook ‘hoofden, offeraars, wetgevers en vorsten van hun geslacht’ en zij hadden dus deel aan de wetenschap van hun tijd. Men ziet hoe Wellekens, zich alleen beroepend op oudtestamentische gegevens, de herdersdichter zoekt onder de machtigen dezer aard: de

[pagina 38]
[p. 38]

koningen, de wetgevers, de priesters. Natuurlijk geldt dit alles in bijzondere mate voor de wijze koning Salomo, ‘die een herder verbeelde te zyn’. Met deze woorden laat Wellekens zijn lezers nogmaals zien wat herderspoëzie eigenlijk is: de poëzie van de ontwikkelde herder, of de poëzie van de ‘intellectueel’, die voor herder speelt. De pastorale is een maskerade, een literair spel, en dat is het steeds geweest. Het is onjuist, lezen we verder, om de tegenwoordige boerenkinkel van een herder te vereenzelvigen met de herders uit de poëzie of met de auteurs ervan.

Nog iets nader worden we ingeleid in de denkwereld van de werkelijke herder: hij is een eenzaam en (dus) denkend wezen, en dat heeft zo zijn gevolgen voor zijn innerlijk leven, voor zijn zelfontdekte kennis. Geleerden hebben ons duidelijk gemaakt dat onkunde verwondering baart, en deze verwondering brengt twee soorten kennis te voorschijn: die van de natuur en die van de bovennatuur. De herder ziet en beschouwt dagelijks de geschapen wereld: dieren, bloemen, vruchten, het komen en gaan der seizoenen, en, wat Wellekens het allereerste noemt: ‘den vasten loop der laagste sterren’, en daarmee is de overgang van natuurkunde naar bovennatuurkunde gegeven. Want behalve dat de herder de dingen der natuur waarneemt en bespiedt, zal bij hem de vraag opkomen naar de ware oorzaak van al deze geobserveerde zaken: de vraag naar God is daarmee gegeven.

Sannazaro levert dan een passage over de mogelijke geleerdheid van herders, die waarlijk indrukwekkend mag heten en waarbij gesproken wordt over bijvoorbeeld kennis van de taal der vogels (niet onbelangrijk in verband met het vroegere citaat uit Lucretius!), de krachten van bronnen en van stenen en nog veel meer. Er is ook nog sprake van schriftelijk overgeleverde herderswetten, voornamelijk van weer- en seizoenkundige aard.

Na nog een enkel woord gewijd te hebben aan het recht van bestaan van visserszangen, schrijft Wellekens nog terloops over de technische kant van het vers in het herdersdicht: we horen iets over de metriek, de jambe en de alexandrijn, maar ook over het vrijere vers, vaak door Italianen en ook door Hooft gebruikt. Er tussendoor treft nog even een opmerking over het blijspel, dat langere en kortere regels laat afwisselen, wat in de tragedie niet kan en mag.

Tenslotte is er de niet onbelangrijke mededeling dat rijm geen typerende eigenschap van poëzie is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken