Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woestijnen van water (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woestijnen van water
Afbeelding van Woestijnen van waterToon afbeelding van titelpagina van Woestijnen van water

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Maurice Roelants



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woestijnen van water

(1962)–J.W.F. Werumeus Buning–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water


Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]


illustratie
Handschrift van J.W.F. Werumeus Buning


[pagina 7]
[p. 7]

Ten geleide

Eens hield ik in Kongo een lezing voor negers. Ik had mij bereid verklaard na afloop op vragen te antwoorden. ‘Wat is het verschil tussen een schrijver en een journalist?’ Dat wilde een jongeman met fel glanzende ogen weten. Ik moet iets geantwoord hebben als dit: ‘De journalist schrijft over algemene gebeurtenissen. Hij legt het moment vast zoals de actualiteit het hem laat zien. Hij ziet het vandaag, misschien nog morgen, maar na kort bestek draait het weg uit het geheugen. Als de actualiteit vergaan is blijft er een lege kalebas over. De actualiteit heeft voor de journalist het grootste belang. Maar zij gaat voorbij. Een beenbreuk. Een bosbrand. Een mislukte oogst. De schrijver daarentegen bezint zich over essentiële verschijnselen, die hij waarde voor altijd verleent: liefde voor de natuur en de mensen, het gevoel voor God en de tijd, wij noemen dat dikwijls het eeuwige. Het eeuwig schone van een zaad, een bloem, een vrucht, de vriendschap voor de dingen, de onzichtbare mysteries. Een praai op de stroom als de zon ondergaat. Een gebroken stuk jade. Een verdriet zonder naam. Zonder actualiteit heeft de journalist lege handen. Met of zonder actualiteit heeft de schrijver zijn hart vol en schrijft het uit.’ Het leek mij achteraf, bij de vele voorbeelden die ik nog gaf, veel te ingewikkeld. Maar de vraag kwam van een verstandige jongeman, die mij dankte met een zalige, beamende glimlach.

Veertien jaar journalistiek werk van J.W.F. Werumeus Buning, mijn dierbare vriend die ik, helaas, miste op het rendez-vous, dat hij kort vóór zijn dood had gewenst, heb ik aandachtig overlezen. Enige honderden artikelen. Mijn conclusie staat vast: zelden is hij journalist geweest, vrijwel uitsluitend is hij schrijver geweest. De zeldzame malen, dat hij op actualiteiten werd afgestuurd, schoof hij er zijn hart tussen. En dan nog schreef hij over zijn liefde voor het leven, met een gelukzalig mengsel van uiterst verfijnde - wel te verstaan ongecompliceerde - zinnelijke rijkdom en ingeboren vroomheid, met een warmte die zuiders aandeed, maar geheel door zijn verkleefdheid aan de aarde, het water, de lucht van zijn vaderland, de beste gesteldheid van zijn voorvaders en medeburgers vurig en fel was gemaakt. Hij herinnerde er zelf aan in De Ontmoeting met vreemde Gevolgen, het boekje over de genesis van Mária Lécina, dat hij stamde uit een geslacht van zeevaarders en dominees.

Neen, hij voelde zich niet aangetrokken door de dagelijkse ramp-

[pagina 8]
[p. 8]

spoeden en het actueel kraken van de politieke gebinten, tenzij door een plotse watersnood of stremming in het sociaal bederf. Er was in hem eer een schroom, ja een duidelijke schuwheid voor de mokerslagen van de actualiteit, die de geboren journalist enthousiast of strijdlustig naar zijn pen doen grijpen. Bij een andere gelegenheid zal ik de dichter bespreken, die op ogenblikken van diepe kneuzing een onvervangbare stem had, prachtig van woorden en spanning. Tweemaal de ruggegraat van dichter gebroken, omtrent de jaren 1945, waarvan hij zich nooit meer herstellen zou, werd hem door de trouwe Elsevierfamilie de gelegenheid geboden om zich op geliefde gebieden terug te trekken: op reis in Spanje en Engeland, in Nederland en Vlaanderen, naar levendige havens en bloeiende eilanden, naar kerken en kathedralen, naar oude slagvelden en nog andere markten, op zee, bij dichters en zigeuners, bij koks en tafelkenners. Geringe oogst van actualiteiten verrukkelijke laatste bloei van de broodboom, waarvan wordt gezegd, dat hij tien jaar kan verschrompelen en al die tijd rijkere vruchten dragen dan twintig andere goede bomen bij elkaar. Gedurende de tien jaar van zijn neergang schreef hij uit liefde voor zee en land nog tal van bladzijden, waarvan de weerga in romans en letterkundig tijdschrift nauwelijks is te vinden, - omdat zij de ontboezemingen zijn van een zeldzaam geconstitueerde persoonlijkheid, vurig en minzaam, kunstenaar waarin de mens volledig is opgegaan, die zich deelgenoot voelde van de volksgeest. Antoon van Duinkerken heeft scherp opgemerkt, dat hij een voor-oordeel had: te vertrouwen in de mededeelbaarheid van het zuivere en hoogste naar beproefde en eenvoudige standaarden. Hij keerde zich af van duistere esthetische en intellectuele theorema's. Men verweet hem, dat hij in de domme belijdenis van het levensinstinct bleef steken. Hij schoof nog wat meer op naar de stellingen van Molière en Villon om aan te voeren: rijker dan het rijkste intellect en de subtielste abstractie is het leven. Hij verdichtte vertellingen en kleine romans. Hij had er vrijwel geen aanleg voor. Maar wat hij, met zijn hart van lofzanger, van het leven aflas is één verkwikking en bloeiende stijl.

‘Ik zie, ik zie, wat gij niet ziet.’ Hij zwierf over zijn land. Het gaf hem het soepelste proza in dat in het Nederlands is geschreven. Hij getuigde met verbazende natuurlijkheid van de ontroering, die een vrouw, een hoge sprong water, een stortvloed zonlicht of duisternis hem schonk. En die ontroering, met een korte illusie op tijd of eeuwigheid, op God of de Bijbel, vermocht hij de waarde van het tijdeloze te geven.

[pagina 9]
[p. 9]

Hij leefde met het weer, de regen, de wind. Hij leefde met de zee en het land. Hij leefde ongedwongen met het bootsvolk. Vergis u niet aan de achteloosheid van gehele passages. Hij kende de kracht der climaxen en der strenge, aangrijpende formuleringen. Of spreken u geen belijdenissen aan als deze?: ‘Het geluk van de zee is koud, als van de bergen, als van het licht van een diamant of de glans van staal; als van de geest. Het is nooit vriendelijk, maar het is een zeer sterk geluk.’ Dat schreef hij in mei 1951.

‘Ik vaar, ik vaar, waar gij niet vaart.’ In dit boek heeft hij de bespiegelingen gebundeld, die hem werden ingegeven door zijn ‘spelevaren’ met de Nederlandse reddingsboten. Er staan enige der mooiste bladzijden in die bij ons aan de zee werden gewijd. Het zou niet moeilijk vallen citaten te geven die niet onderdoen voor de fraaiste bladzijden van zee-schrijvers als Peisson, Merville, Conrad. Het behaagde mij rond één motief, de zee, dit klein monument aan J.W.F. Werumeus Buning op te richten uit zijn eigen bouwstenen. Er zijn er die er licht uitzien, gehouwen uit gebruikelijke soorten. Andere evenwel zijn zeldzaam hard en flonkerend als niet te verbrijzelen kwarts. Meest alle stukken zijn geschreven door een man, die zijn schip als zijn thuis beschouwt. ‘Het schijnt dat men ook land-moe kan zijn, zo goed als zee-ziek,’ tekent hij ergens aan. ‘Men verlaat dan het veilige schip alleen op de beste en koelste uren van de dag...’

Het vervult mij met retrospectieve vreugde, dat hij het geluk heeft beleefd te kunnen schrijven: ‘Een schip vaart door een vroege scheppingsdag’, verheugd over veertien dagen wind en water. Dit majestueus, lenig en eenvoudig proza zou in alle bloemlezingen van een zeevarend volk moeten staan, - maar laat het desnoods slechts een keur van harten sterken.

Dus dan, op zekere morgen bij het eerste licht, ligt er in nevel en mist een berg te walmen op een hoek van de Golfo de Penas: de baai der Pijnen: er is hier veel verdrietelijks met schepen gebeurd. Het schip glijdt binnen: de wolken waaien van de bergen aan weerszij. De waterkant der bergen is verweerd en bleek, en bezet met wrakhout, aan weerszij. Er is geen boom, geen mens, geen dier, enkel steen, de halve hemel hoog. Vele bergen hebben namen, maar deze bergen hebben geen namen. Het enig gezelschap in deze donkere-zee-engte is een soort malemok of zeeduif, veel korter en sterker dan een meeuw; en opziende na een uur varen en de eerste
[pagina 10]
[p. 10]
bittere zwarte koffie ziet men dat hun de borst ros verlicht is: de zon is opgegaan.
De bergen zijn gevlekt en getijgerd van sneeuw. Alle rillen en spleten van de bergen roken en ontdoen zich van hun nachtgewaad. De mist barst uit de dalen met wolken en pluimen. De steilte der bergen is zilver van watervallen die hals over kop naar beneden storten. Wereld en water en bergen zijn volkomen stil, behalve als men luistert, het eenzaam eenzelvig geluid der bergbeken en zilveren stortfonteinen. Het schip vaart door een vroege scheppingsdag van de wereld.
Men denkt soms een hert te zien staan aan de oever in het donkere struikgewas. Maar dat is een dode boom. Men denkt soms rook van mensen te zien, maar dat is een kronkelige sliert nevel uit een diep dal; er zijn hier geen mensen. Er is enkel eenzaamheid; donker en witbesneeuwd gebergte aan weerszij, zwart diep water; bij stijgend zonlicht goudverlichte zeeduiven, en weldadige milde en zuivere ijskoude lucht...

Zijn zij ruim, deze bergen, waarmee J.W.F. Werumeus Buning het boek Job 38:22, nog magisch verruimend, in verband brengt: ‘Zijt gij gekomen tot de schatkamers der sneeuw? En hebt gij gezien waar ik de hagel bewaar?’? Voor de manier, waarover hij de wind, het water, de kruiden, de bloemen aanvoelt heb ik dikwijls aan het bloed, met liefde en zon verrijkt, van de Franse schrijfster Colette moeten denken. Elke regel, die ze ooit schreef, in krant of brief, wordt thans opgespaard. Ik ken Bunings laatste tranen. Het is goed al de regels nog eens te herlezen, waarin iets van zijn opperst welbehagen is gevat en veel te vergaren van hem, die een enkele maal journalist, maar altijd schrijver van zeldzame betekenis is geweest, - van het soort waarin het hart de rijkdom zelf is.

MAURICE ROELANTS


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken