Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woestijnen van water (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woestijnen van water
Afbeelding van Woestijnen van waterToon afbeelding van titelpagina van Woestijnen van water

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Maurice Roelants



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woestijnen van water

(1962)–J.W.F. Werumeus Buning–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water


Vorige Volgende

De Kat met de vele namen

a/b s.s. ‘Iris’

Here, Here, die scheepskat, zo een mager scharminkel als die scheepskat is, met haar wit en grijs getijgerd velletje en haar bleke oogjes. Met het plotseling mooie weer, nu wij de Portugese Noord om zijn, bij welwillende en zoele wind, en een vlak kabbelzeetje met duizend witte kopjes of er duizend witte zeemeeuwen op drijvende waren, is de scheepskat op de brug verschenen.

Het schip ligt rustig, dat heeft zij afgewacht; zij heeft ervaring, het is haar tweede reis. Er schoot mij een vreemd schimmetje voor de voeten, toen ik boven kwam, en ik was haast in een touwtje met een klosje verslingerd geraakt; men trachtte in dat heilig oord dat de

[pagina 121]
[p. 121]

brug heet, de scheepskat te verwennen. De scheepskat, na de Biscaya, trok er zich nog geen bliksem van aan, zij was zo ziek als een kat geweest.

‘Hoe heet hij?’

‘Is geen hij,’ zei de eerste stuurman, die een eerzaam getrouwd man is (met een paar lintjes en een bronzen ster, en een anker met een margariet op de borst...) ‘Is een zij. En dat heeft geen naam.’

‘Ze heet Mies,’ zei de derde stuurman in protest. En dat is al wat, als de derde stuurman in protest komt tegen de eerste...

‘Nietes!’ zei de roerganger. ‘Ze heet Dientje!’ Waarbij men goed begrijpen moet dat de roerganger geen woord te zeggen heeft, behalve als hij de koers over geeft en verder niets.

Nu had de kat tijdens het minder fraai weer in het vooronder verbleven; dus de roerganger kon het weten... Maar de kat sprong de trap af en ging bij de kok vlees bedelen; er hing een kwart koe bij de kombuis.

‘Hoe heet die kat nou, kokkie?’

‘Amelie, mijnheer,’ zei de kok.

‘Ja maar, - ze zeiden Dientje.’

‘Weten ze veel,’ zei de kok. ‘Ze heeft bij mij thuis geslapen, na de vorige reis, dus ik kan het weten.’

Zeer juist. Maar even later zag ik een stoker de kat aanspreken, en achter het haveloos oor strelen, onder de naam van Marietje. Zij lag daarbij heerlijk te gonzen en met de staart te slaan; men zou zweren dat zij Marietje heette...

Een moeilijk probleem, en dat bij een zo bleekneuzig en miserabel stuk scheepskat. Maar ten slotte heet zekere godin al naar haar aanbidders Astarte, Venus, Aphrodite... Die avond laat hoorde ik haar nog met Cornelia aanspreken.

Een kat is zacht, speels, onbegrijpelijk, en gezelschap... En wij zijn al een week eenzaam varende, bij wild en bij mooi weer...

‘Nu had ik,’ zei ik langs de neus weg, op de brug, toen de kat met de vele namen het trapje weer op kwam stuiven - ‘nu had ik wel eens vernomen van scheepskatten die gaan passagieren, zodra het schip vastmaakt, en prompt vijf minuten voor varen weer aan boord komen...’

‘Ja, dat kan,’ zei de derde. ‘Wij hadden die rooie...’

‘Er is mij,’ zei ik, ‘zelfs verteld dat er katten waren die in de papieren keken en op de klok... En altijd netjes op tijd. Om zo te zeggen, als een mens.’

[pagina 122]
[p. 122]

‘Ik heb een kat gekend,’ zei de eerste stuurman (om het gesprek een doodsteek te geven) ‘die met een wekkertje om haar hals van boord ging, en 's morgens met een taxi op de ka stond; maar daar zaten dan ook een man en een meisje in...’

‘Nou ja,’ zei de ander, ‘maar die rooie had toch zo iets.’

‘Die is evengoed een keer niet meer aan boord gekomen.’ zei de eerste. ‘Nou jij weer.’

‘Nou ja,’ zei de derde, ‘dat was toch een mooie kat, die rooie.’

‘Ik heb,’ zei ik, om ook een duit in het zakje te doen, ‘een kat meegemaakt die in Málaga een jaar geleden van boord was gegaan, en toen over de plank kwam op hetzelfde schip, met haar man, of, daar wil ik af wezen, met zijn vrouw, en zeven katten-kinderen.’

‘Kan nooit waar wezen,’ zei de eerste. ‘En wat deden ze met de zeven?’

‘Niet toegelaten,’ zei ik.

‘'t Zijn rare zwervers,’ zei de eerste en hij begon met het touwtje en het klosje te spelen, om het scharminkel te amuseren.

‘Nou moet je niet met dat klosje staan te spelen, stuurman, dat is voor de kat gemaakt...’

De kat zat al weer ergens anders, de wind woei haar schrale tijgervacht tegen het haar in, en zij stoof de trap af.

‘Ze ruikt de zuurkool...’

‘Houden katten van zuurkool?’

‘Deze kat wel. 't Is maar een lief katje, Cecieltje.’

‘U zegt?’

‘O, nou ja. Loopt toch weg...’

De zee had een blauw zijden hemdje aan en lag te wiegelen en te glanzen in de zon. Een zwerm dolfijntjes trok ver voorbij, springend en holderdebolderend en haastig, of zij om kwart voor tienen beslist ergens moesten wezen. Kaap de São Vicente stak de verlaten ijzergrauwe en roestige eeuwige rotsen uit zee; Sagres kwam door; er stond maar een reepje branding, zo mooi was het weer.

Het scheepsdek, beneden de brug, was branderig roestbruin gevlekt; het tuig, de winches, alles roest. Het zal u gedacht zijn wat er aan een schip na een week overkomend water al zo niet te vetten, te smeren en te lapzalven valt. De hofmeester jaagde de kakkerlakken uit de aardappelkist en vond nog een streng of wat roodschilferige Portugese uitjes van de vorige maal Lissabon; de kok beende de kwart koe uit, een nieuwe loglijn werd op de rol gezet; wij kregen met vrijdag schoon linnen; de sardine-vissertjes gleden ons twee aan

[pagina 123]
[p. 123]

twee verroest en vredig voorbij, en zij hadden verdorie de tamezaantjes wijn tegen de dorst zo maar openbaar onder de dekhut staan; de kust werd een lange schim van bergen, en de koers was Gibraltar. En natuurlijk aten wij labskwab met Portugese uien, en pitjeskaas met brood toe. Heerlijk, heerlijk.

‘Eva,’ zei de eerste meester, die een wijsgeer is - alle eerste meesters hebben neiging tot wijsbegeerte - ‘Eva’, zei de eerste meester in het rozig avondlicht tegen de kat, ‘loop me niet zo voor mijn poten.’ De kat was met de vele namen namelijk bezig met de restjes van de kwart koe, in de midscheeps...

‘Miesje, Miesje, kom er eens op...,’ riep er iemand van de brug. Zeven dagen zijn wij onderweg, en over drie dagen Barcelona, die grote stad...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken