Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Celly. Lessen in charleston (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Celly. Lessen in charleston
Afbeelding van Celly. Lessen in charlestonToon afbeelding van titelpagina van Celly. Lessen in charleston

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Celly. Lessen in charleston

(1937)–Constant van Wessem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

X
De andere verleidingsscène

De scène, waarvan de voogd haar niets schreef, doch die hij zich duidelijk te binnen bracht voordat hij besloot haar de lang verzwegen mededeeling te doen, was deze:

Op een nacht werd de dominee verdronken uit het kanaal opgehaald. Een boerenjongen stond terecht, verdacht van moord. Hij beriep zich er op uit noodweer gehandeld te hebben. Maar indien alles waar was wat hij beweerde moest de dominee krankzinnig geworden zijn, en dit wilde niemand gelooven in dat dorp, waar de vrouwen ten slotte de hoogste autoriteit vormen bij mannen, wier geweten niet al te zuiver is wanneer het er om gaat te verheimelijken, dat er te zwaar

[pagina 153]
[p. 153]

gebitterd, te hoog kaartgespeeld en te veel achter de meiden aangezeten wordt. Het bleef onbegrijpelijk en de jonge boer zou dus veroordeeld zijn, omdat de worsteling gezien was en omdat de vrouwen haar afgod met hand en tand thuis verdedigden, als Celly's moeder, die nog niet Celly's moeder was, maar het ging worden, toen niet had gesproken. En het was of zij sprak namens vele jonge meisjes, die niet spreken dorsten en het eigenlijk ook niet noodig hadden, omdat de natuur zich fortuinlijker had laten bedotten dan bij haar het geval was geweest.

Celly's moeder begon dan te spreken en nu kwam uit, dat de dominee het gansche vrouwelijke geslacht, dat op de onaantastbaarheid van den dominee wat betreft zijn verstand zoowel als zijn levenswandel had willen zweren, bedrogen had.

De dominee was een sadist. Dat was vreeselijk, maar dat kan een mensch niet zoozeer helpen, die eenmaal zoo geboren werd. Maar zulk een mensch kan geen dominee zijn. Op

[pagina 154]
[p. 154]

den kansel staan en met de vaan van het goede richting wijzen aan de anderen gaat niet wanneer men met de meisjes-catechisanten onder-onsjes heeft, ze op taartjes tracteert en daarna probeert ze tot onzedelijke handelingen te verleiden. Dat deed de dominee.

De dominee was tegenover zichzelf geen huichelaar. Hij wist het, goed genoeg, dat de duivel hem bezat, dat wat hij des Zondags op den kansel van het kleine kerkje stond te preeken in woorden buiten hem om ging. Dat hij, wanneer hij de meisjes-catechisanten haar lessen overhoorde, alleen de obsessie van zijn jongelingsjaren voor zich zag; die naakte vrouw op het achterkamertje, alleen gekleed in lange zwarte kousen tot over de knieën en lange zwarte handschoenen tot over de ellebogen, met te witte, weeke, te weelderig uitgezakte borsten en daarin een karmijn-rood middelpunt. Dan krampten zijn kaken samen in een verbitterde kauwbeweging en schoven, zijn geheele gezicht overheerschend, naar voren.

[pagina 155]
[p. 155]

Met deze verschrikkelijke kaken was hij ook op het meisje toegekomen, dat Celly's moeder zou worden.

Dat meisje stond stokstijf voor hem, versmald, verlamd. Haar oogen verwijdden zich bovenmenschelijk, haar haren stonden, letterlijk, rond haar hoofd uit. Zij voelde den electrischen stroom recht op zich gericht. Zij voelde hoe haar handen, zwaaiend, om zich heen bewogen, alsof zij nog een laatste poging deden aan den greep van zijn naderende hand te ontvluchten. Toen voelde zij haar vingers gevangen in de zijne. Alle beweging in haar had opgehouden. Zijn andere hand raakte licht haar voorhoofd. Er was rust in haar gekomen, een gevoel van een volslagen wegwijken, van een tijdeloosheid, die den strakken ronden blik van haar oogen ontspande en om haar lippen iets bewegen liet, als waaiend dons.

Toen zij stuursch en geslagen overeind rees, stond zij tegenover den dominee als zijn stem van het geweten. En terwijl zij langzaam het hemd langs haar heupen af trok zei zij, en

[pagina 156]
[p. 156]

daarbij sloeg zij de oogen neer: ‘Nu moet ik u aangeven.’

 

De dominee liep en liep. Met gebalde vuisten snelde hij het landweggetje af, buiten de stad, het weggetje langs het kanaal. De nacht was volkomen rondom hem. In de mast van een verwijderd schip schommelde een lichtje. Hij liep en liep. Toen hoorde hij naast zich het klossen van de klompen, de scherpe lucht van de pijp. Hij hoefde niet op te zien om te weten, dat de duivel achter hem aan was gekomen en hem nu had ingehaald. Hij wist wel, dat de duivel als boer verkleed kwam met een klein glad petje scheef op zijn hoofd en zwaar smakkend aan zijn pijp. De duivel begon te praten over het weer, over den oogst en toen tikte zijn hand op zijn schouder en hij zei: ‘Beste man, maak je niet overstuur. Zij zál je niet aangeven. Hebben ze je ooit aangegeven die meisjes, die je zoo brandend hebben verlangd, dat zij uit schaamte haar gezichten bogen in haar gebedenboekjes als jij stond te spreken? Haar

[pagina 157]
[p. 157]

tongen zouden verstijven in haar monden, want haar geweten zou het beletten.’

Maar het wonderlijke was niet dat de duivel in eigen persoon tot hem sprak, maar dat hij, de dominee opeens in het bijzijn van den duivel begon te zingen. Hij begon te zingen, triomfantelijk en luid datzelfde gezang, dat hij aan de meisjes eens had geleerd: ‘Eere zij God, eere zij God in den Hooge!’

De dominee zag den duivel zich als een speer rekken in den nacht, mager en harig als een woedende wolf. Hij was veel grooter geworden nu. Hij legde den arm om den schouder van den dominee en hield hem terug, zooals een vader zijn kind wegtrekt van het gevaar. Maar de dominee, zich omwendend, stiet opeens fel van razernij zijn armen naar hem uit. Zijn wurgende handen knelden in een nek, om een strot. Zijn vingers werden een schroef. Maar hij voelde ook hoe zijn eigen lichaam onder een druk langzaam, onweerhoudbaar achterover boog. Toen moesten zijn handen, die verbrandden als hadden zij in vuur gegrepen, loslaten. En achterover,

[pagina 158]
[p. 158]

van de helling, stortte hij met een doffen plons in het kanaal.

 

Zoo kwam het, dat Celly op den kansel van het kerkje een anderen dominee zag staan dan dien haar moeder gekend had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken