Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gustaaf (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gustaaf
Afbeelding van GustaafToon afbeelding van titelpagina van Gustaaf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

Scans (2.42 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gustaaf

(1932)–Constant van Wessem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 90]
[p. 90]

Gustaaf's hemelvaart

In den nacht na Gustaafs' dood vereenigden de vrouwen zich aan het meer. Geen mocht bij hem zijn; in de hoogste overgave van het leven aan het Heelal stonden de anderen moegewaakt. -

Berken, zilverend in het maanlicht, sidderen. Een donkere vogel wiegt zwijgend op een tak. De hemel is wonderlijk helder alsof een melkachtige lichtstroom van overal toevloeit. In het schapenmeertje beeldt zich de helle maan....

De silhouetten der vrouwen bewegen. Een vriendin gaat tot de ander. Zij spreken. De eenzaamheid rondom de herinnering is zoo groot, dat de ziel onbespied kan getuigen.

Zij spreken over Gustaafs' lijden, zooals menschen het sterven bespreken.

- Hoe mager was zijn lichaam, smal en met een uitgeteerd aanschijn. Men zou zeggen, dat zooveel kracht van het

[pagina 91]
[p. 91]

leven hem gedood heeft. Hij ging door den dag alsof hij de zon zocht, alsof hij het koud had. Hij wandelde over hooge bergwegen om van daar met stille oogera de weemoedige schoonheid der bloeiende bedrijvige dorpen te bezien. Hij was geheel en al het symbool dier zwijgzame verrukking, welke het gelaat weerspiegelt der dwazen, die God ‘gevonden’ heeten te hebben. Het belangrijkste van de wereld staat niet in de wereld geschreven, zeide hij zoo vaak. De lichtblik van het afsterven glansde bij deze woorden in zijn oogen. Was het niet als van een gekruisigde, die glimlach, waarmee hij het bericht opnam van den dood der kleine onnoozele, die in het meertje was omgekomen. Ik heb mijn tranen niet kunnen bedwingen bij den aanblik dier lieve kleine Ophelia, neerliggend tusschen de overdaad der weelderig bloeiende en nachtelijk bedauwde natuur. Hebben jullie de oogen gezien? vroeg Gustaaf rustig aan zijn berichtgevers.

[pagina 92]
[p. 92]

- Ja.

- Hoe waren ze?

- Gesloten.

- Dus toch verdwazing, meent ge? De mannen zwegen. Maar in het dorp vertelden zij van hun gesprek met ‘den zonderlingen vreemdeling.’

 

- Ja, de zonderlingheden van Gustaaf. Aan welke orde was dit leven toch onderworpen?

'k Weet hoe Gustaaf zich vele zinssneden uit een Chineesch geschrift noteerde, dat er op zijn werktafel snippers lagen, waarop hij had geschreven, als een pijnigende vermaning aan zichzelf: ‘Groote mannen zijn stil en zonder moeilijke gedachten.’ Maar soms toch sprak hij doch zelden - van zijn nooden, die ontzaggelijke spanning van het evenwicht tusschen, geest en heelal, dat heelal, dat hem zoo dierbaar was en waarheen hij als een kind hoopte weer te keeren. Hij was vaak de vertwijfelde, wiens geest in den weer-

[pagina 93]
[p. 93]

stand fonkelde. Het Universum en ik zijn een, riep zijn gekwelde geest uit. Ieder onrecht, dat men mij aandoet, is een onrecht jegens het geheele Universum en moet den wereldgeest smarten!

 

Dan spraken zij van Gustaaf's Gethsemané.

- Waarom hebt gij dat met mij gedaan? Waarom hebt ge mij niet laten sterven? Het leven berouwt mij. Weg, demon, die mij kwelt met uw hoonend: Hebt gij de wereld ooit bezeten, waarover gij u triomphator waandec? Kom af van uw hooge bergen en wandel onder de menschen, gij mensch met genezende kracht. Vreest ge, dat gij armer zoudt worden als gij alles weggegeven hebt, meent ge, dat gij uzelven in de eenzaamheid beter behoedt?

- Ik moet niet meer willen en hier blijven en wachten op den dood, oppert Gustaaf met smart.

Doch dan heft de demon zich weer ten strijde.

[pagina 94]
[p. 94]

- Wat meent ge van den Dood? Weet gij niet meer hoe gij het eens van en naar den Hemel hebt geroepen, dat alle leven onaantastbaar is en de stof na korte rust zal herwekt worden? Hebt gij niet eenmaal de morgenzon, die uit het hooggebergte komt als een God toegewuifd, zelf een jonge God gelijk?

De zielenood doet Gustaaf de handen wringen. En de hoogste smart bekent: Mijn muziek is een boete!

- - - - - - - - -

Dan, terwijl daar aan het meer menschen spreken over Gustaaf den martelaar en in hun opmerkingen zijn nooden met de hunne benoemen, geschiedt er over hen een dier ontzaggelijke en zegevierende verbeeldingen, die zoo onvermoed en ontstellend zijn gekomen, dat later de herinnering niet meer weet te onderscheiden: visioen of werkelijkheid.

Met drift verheft zich deze, gelijk een stormwolk door het kristal-heldere landschap. Naderen daar niet uit de

[pagina 95]
[p. 95]

golvende plooien van het blauw heelal wagenmenners zonder weerga op hun lichtste voertuig, met de beste rossen, de sterkste zwepen, de spitste sporen? Het zijn de groote mannen, die met den hemel als baldakijn en de aarde als wagen, met de vier jaar-getijden als rossen en geest en stof als menners op wolken naar het firmanent omhoog stijgen, waar zij zich in rustige glorie met de voortbrengende kracht vereenigen. Naar wensch en believen rijden zij door het hemelruim, nu eens stapvoets dan weer met windensnelheid. Den bliksem hebben zij als zweep, den donder als wagenraderen. Daarboven lustwandelen zij op de velden der aether, daar doorschrijden zij de poort der oneindigheid. Rondziende nemen zij alles in zich op en terugkeerend houden zij hun eenheid. Nadat zij de vier hemelstreken zijn doorgegaan keeren zij tot hun oorsprong weer.

 

1915-'18.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken