Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
Afbeelding van De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint PhilipslandToon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.98 MB)

Scans (577.41 MB)

ebook (4.99 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland

(1989)–Jan Wesseling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

II Middelburg

A. Het begin

Wie door de binnenstad van Middelburg wandelt en zijn blik laat dwalen langs gevels, over marktpleinen en kaaien, zal overal nog sporen vinden van een roemrijk verleden. In de 17e eeuw behoorde de Zeeuwse hoofdstad zelfs enige tijd bij de belangrijkste Nederlandse handelssteden. Maar in de 18e eeuw begon een periode van langzaam verval, dat zich in de Franse tijd in versneld tempo doorzette.

 

Weliswaar vielen in de eerste jaren na Napoleons overheersing enige economische opflikkeringen te constateren, maar vergelijkenderwijs ging de stad commercieel gezien nog meer achteruit, als gevolg van de opkomende concurrentie van Rotterdam en de verzanding van het Sloe, terwijl inpolderingen Middelburg tot een landstad maakten. Aan het eind van de 19e eeuw kon echter nieuwe industrie aangetrokken worden.

Uit reformatorisch oogpunt beschouwd was Middelburg in de 17e eeuw een steunpunt van de gereformeerde religie, behorend tot de machtige classis Walcheren. Het dikke notulenboek daarvan is gelukkig bewaard gebleven, integraal, een goudmijn voor vorsers in de historie van de hervormde kerk van de 17e en 18e eeuw op Walcheren.

 

Zoals bekend is, kwam bij de reorganisatie van de Hervormde kerk in 1816 een nieuwe classisindeling tot stand. Middelburg ging nu behoren tot de gelijknamige classis Middelburg, die in drie ringen was onderverdeeld. Om daarvan een globaal overzicht te krijgen geven we hier die verdeling weer, met het zielental en aantal belijdende lidmaten, eind 1836.Ga naar eindnoot1.

Classis Middelburg

Ring Middelburg
Zielen Bel. leden
Arnemuiden 1282 511
Kleverskerke 191 73
St. Laurens (gecombineerd met Brigdamme) 472 203
Middelburg 12052 5773
Middelburg (Engelse gemeente) 39 39
Nieuwland c.a. 694 256

[pagina 39]
[p. 39]

Ring Vlissingen
Biggekerke 480 197
Koudekerke 1159 496
Meliskerke 460 200
Ritthem 431 170
Souburg (Oost) 939 391
Souburg (West) 307 175
Vlissingen (garnizoen niet meegerekend) 5407 2144
Vlissingen (Engelse gemeente) 200 30
Westkapelle 1847 748
Zoutelande 532 226

Ring Veere
Aagtekerke 343 154
Domburg 812 339
Gapinge c.a. 190 85
Grijpskerke c.a. 651 201
Oostkapelle 784 295
Serooskerke (op Walcheren) 816 370
Veere c.a. 1305 439
Vrouwenpolder 291 148

In 1836 viel er een begin van doorwerking van de Afscheiding van 1834 op Walcheren te constateren, waarvan overduidelijk de legendarisch geworden figuur van ds. H.J. Budding te Biggekerke de initiatiefnemer was. Maar we richten nu eerst onze aandacht op Middelburg alleen.

De burgerlijke gemeente telde omstreeks 1842 ruim 14.000 inwoners, gerekend naar de godsdienstige gezindte als volgt verdeeld:

1.ruim 12.800 Hervormden (van wie 6000 belijdend lid waren)
2.ruim 2000 Rooms-Katholieken
3.ruim 430 Evangelisch-Luthersen
4.120 Doopsgezinden
5.380 Israëlieten
6.ongeveer 120 Chr. AfgescheidenenGa naar eindnoot2.

We zien het: de Hervormden in Middelburg maakten in die dagen van de Afscheiding de grote meerderheid van de bevolking uit. De Afgescheidenen waren toen nog een verdwijnende kleine minderheid, die getalsmatig nauwelijks iets voorstelden. Ze kregen pas in 1844 hun eerste dominee. Vanaf 1836 - het jaar waarin de Afgescheiden kerk van Middelburg ontstond - zag de eerste generatie Afgescheidenen de volgende Hervormde predikanten tegenover zich. In 1824 was de 8e predikantsplaats in de Hervormde gemeente van Middelburg opgeheven, zodat deze voortaan bij volledige bezetting door 7 predikanten werd gediend.Ga naar eindnoot3.

Achter hun namen plaatsen we enige informatie over hun persoon en hun ambtsperiode in Middelburg.

[pagina 40]
[p. 40]

1. Bartout van der Feen, die van 1820-'46 Hervormd predikant in Middelburg is geweest. Op 25 juli 1846 is hij overleden, 61 jaar oud. In de Boekzaal der geleerde Wereld vonden we maar een kort berichtje ‘omdat alle verdere vermelding van bijzonderheden of plaatsing van een levensberigt, door hem stellig niet is gewild’.Ga naar eindnoot4.

2. Petrus van Raden, in 1822 in Middelburg gekomen en daar in maart 1838 overleden, 62 jaar oud.

3. Dr. Adriaan Isaac Snouck Hurgronje (1805-em.'44). Hij was in 1780 in Middelburg geboren, studeerde en promoveerde aan de universiteit van Utrecht, werd in 1804 predikant in 's-Gravenpolder op Zuid-Beveland, maar vertrok het volgend jaar al naar Middelburg, waar hij de Hervormde gemeente 39 jaar gediend heeft. Wegens ‘lichaamszwakte’ was hij in 1844 gedwongen zijn emeritaat aan te vragen. In 1849 is hij overleden. Zijn nagedachtenis zal ‘in hooge eere’ blijven, lezen we in zijn In memoriam.Ga naar eindnoot5.

En Nagtglas schrijft in zijn Levensberichten van beroemde Zeeuwen over hem: ds. A.I. Snouck Hurgronje ‘is een man van grooten invloed geweest in de Middelburgsche gemeente; door zijn kunde, zijn onbekrompen weldadigheid en zijn Christelijken wandel genoot hij in buitengewone mate de achting en liefde van rijk en arm’.

Behalve zijn dissertatie is van hem gepubliceerd een 38 pagina's tellend geschrift: Godsdienstige Opwekking aan de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg bij het openen der nieuwe Haven op den 9den Aug. 1817.

Het was in oorsprong een ‘leerrede’ naar aanleiding van Psalm 126 vers 3: ‘de Heer heeft groote dingen bij ons gedaan: dies zijn wij verblijd’. De publikatie was opgedragen aan Koning Willem I die bij het uitspreken van de rede met de kroonprins in de kerk aanwezig was geweest. Beiden waren ook plechtig aangesproken.

De spreker schetste eerst de staat van diep verval, waarin Middelburg tijdens de Franse tijd was beland en vervolgens hoe na de val van het Frans regime de welvaart duidelijk tekenen van herstel toonde. De opening van de nieuwe haven was daarvan één van de bewijzen. Ook ontbrak het in deze opwekking niet aan vermaningen, door ds. Snouck Hurgronje aan de bevolking van Middelburg gericht.

In de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1818 verscheen over bovengenoemd geschrift een gunstige recensie, waarvan de laatste zin luidt: ‘De twee dichtstukjes op deze Preek, achteraan geplaatst, verdienen lof, uit hoofde der welmeenende gezindheid, die er in doorstraalt’.Ga naar eindnoot6.

Zo ging het vaak in die dagen; viel er iets te vieren of te herdenken of te bespreken, onmiddellijk kwamen ‘dichters’ in actie. Het was nog een nawerking van de 18e eeuw, die een groot aantal dichters te zien gaf.

Na Snouck Hurgronjes overlijden in 1849 heeft zijn zoon, ook een gezien predikant in Middelburg, nog een bundel Nagelaten Leerredenen van zijn vader uitgegeven (1849). Het zijn er negen.

 

Deze zoon Aarnout Marinus Snouck Hurgronje was zijn vader in 1844 in Middelburg opgevolgd, waar hij tot zijn dood in '64 heeft gestaan.

[pagina 41]
[p. 41]

4. J.J. van Deinse was 32 jaar lang dominee in Middelburg, namelijk van 1824-em.'56. In december 1870 is hij - ruim 78 jaar oud - in Hulst overleden, waar hij na zijn emeritering met zijn gezin was gaan wonen en waar hij voor zijn komst naar Middelburg enige jaren had gestaan.Ga naar eindnoot7. Van hem zijn ons weinig bijzonderheden bekend.

5. G. Waller (1830-em.'48). Wegens ‘toenemende lichaamsongesteldheid’ werd hij per 1 oktober '48 emeritus verklaard. In augustus 1850 is hij overleden, bijna 63 jaar oud.Ga naar eindnoot8.

6. Dr. Jacobus Borsius (1833-'57). Hij is in oktober 1857, nog geen 56 jaar oud, ‘na een hevige ziekte van weinige dagen’ in Middelburg overleden, nadat hij 24 jaar de Hervormde gemeente aldaar ‘met gemoedelijke ijver en trouw’ had gediend.

In zijn in memoriam vonden we over hem: ‘Zijn kunde, wijsheid, ernst en goede trouw werden door allen die hem van nabij kenden, hoogelijk gewaardeerd.’

‘Hoe Borsius in de godgeleerde wetenschappen, inzonderheid in de kerkelijke geschiedenis bekend was als een geleerd en onvermoeid navorscher, bewijst zoo menig opstel van hem in druk.’ Zijn verschillende artikelen in theologische tijdschriften zijn voornamelijk te vinden in het Archief voor kerkgeschiedenis van Kist en Royaards.Ga naar eindnoot9.

7. Abraham Molenaar was in 1835 van Sneek gekomen, maar overleed al in april 1840 ‘na een borstziekte van ruim twee maanden’, 46 jaar oud. Hij was ‘een verlicht en gemoedelijk Evangeliedienaar’. Het woordje ‘verlicht’ zegt al veel over zijn beschouwing van de bijbel en de officiële belijdenisgeschriften van de kerk. Ze lag zeker niet in de lijn van Dordrecht 1618/1619.

Nog een paar typeringen van zijn werk als predikant: ‘Met zijne weldoorwrochte Leerredenen zocht hij de waarheid, die naar de Godzaligheid is, in het licht te stellen en drong steeds aan op een ootmoedig beoefend, werkdadig Christendom.’

Inzonderheid door zijn catechetisch onderwijs stichtte hij ‘veel nut’. Tenslotte nog: ‘In genootschappelijke inrigtingen van onzen tijd en ons land ter bevordering van het Christendom in het algemeen, en van ons maatschappelijk heil en zedelijkheid in het bijzonder, deelde hij gaarne, en niet slechts in kerkelijke vergaderingen, maar ook in die van ons plaatselijk schoolbestuur, was hij een belangrijk lid.’Ga naar eindnoot10.

8. Adrianus Slotemaker Cz. (1839-'66).

Hij kwam in 1839 van Maassluis naar Middelburg en overleed in de Zeeuwse hoofdstad in februari '66, 62 jaar oud. Als predikant maakte hij in het begin grote opgang ‘waartoe zijn krachtige, ietwat galmende sterk vibrerende stem, zijn welgevormde gestalte en mannelijk voorkomen, verlevendigd door een paar guitige oogen, medewerkte. Het preeken kostte hem weinig inspanning en zonder vermoeienis trad hij drie- of viermalen in de week op. Vooral onder de burgerklasse had hij volgers en vrienden en de catechisatie van Slotemaker werd “de vraag” bij uitnemendheid geacht. In het kerkbestuur werd hij spoedig een man van gewicht - hij mocht de ziel genoemd worden van het Classicaal en Provinciaal kerkbestuur - men kon

[pagina 42]
[p. 42]

zich de Middelburgse kerkeraad tussen 1845 en '65 moeilijk voorstellen zonder Slotemaker als president’. Aldus Nagtglas.Ga naar eindnoot11.

Hij woonde in een deftig huis op de Dam. Maar na de viering van zijn 25-jarig predikantschap in Middelburg in 1864 ging zijn gezondheid achteruit. Hij werd bedlegerig en overleed 3 februari 1866.

9. Jan Frederik Kuyper (1814-'49).

Evenals zijn collega ds. Slotemaker was ook hij van Maassluis naar Middelburg gekomen. In 1849 vertrok hij naar Leiden. Hij was de vader van de later beroemd geworden dr. A. Kuyper, die dus een deel van zijn jongens-jaren in Middelburg heeft doorgebracht (geboren 1837).

Vader Kuyper is als predikant wel getypeerd als een vertegenwoordiger van de ‘middenpartij’, die de sterkste en aanstotelijkste punten van de gereformeerde leer wilde afslijpen. Hij kon - aldus zijn zoon dr. A. Kuyper - niet onder de calvinisten gerekend worden, maar was meer supranaturalist.Ga naar eindnoot12.

10. Aarnout Marinus Snouck Hurgronje (1844-'64).

We hebben hem al genoemd bij zijn vader (bij nr. 3), die ook lang predikant in Middelburg is geweest.Ga naar eindnoot13. Hij was als dominee in 1837 in Veere begonnen.

 

Het is hier de plaats nu eerst de officiële reacties te vermelden, die van Hervormde zijde bij het opmerken van een beginnende Afscheiding op Walcheren loskwamen. Op het verzoek van de minister van Eredienst om informatie over het Separatisme, aan alle Hervormde classes in het land ‘vertrouwelijk’ toegestuurd, antwoordde het classicaal bestuur van Middelburg als volgt (gedateerd 25 februari 1836): Het aantal Afgescheidenen in het classicaal ressort, dat ‘genoegzaam geheel uit Protestanten bestaat’, was maar gering. Bovendien waren die Afgescheidenen ‘meestal lieden van bekrompen doorzigt en steile begrippen, diep onkundig en van weinig invloed’Ga naar eindnoot14..

Twee van de drie Afgescheiden huisgezinnen in Vlissingen hadden zelfs het plan naar Noord-Amerika te emigreren ‘ter verbetering van hun bestaan, dewijl zij zich thans geheel aan zich zelven zien overgelaten, en dat met den naam van verdrukking bestempelen, die zij hier te lijden hebben’.

Maar dat was - aldus het rapport - niets anders dan een gevolg van hun eigen gedrag, waardoor menigeen hen links liet liggen (‘waardoor zich menigeen aan hen onttrokken heeft’).

De enige, die misschien door zijn bezittingen - maar daardoor ook alleen - nog enige invloed zou kunnen uitoefenen, was de heer W. Versluijs die tot de Afgescheidenen van Middelburg werd gerekend, maar onder Domburg woonde.Ga naar eindnoot15. Hij stond, wat zijn ‘moraliteit’ (zedelijke gedrag) betrof, algemeen ongunstig bekend. Wat hem tot deze stap (van Afscheiding) had bewogen, was nog duister. Hoe dikwijls ook gewaarschuwd, toch stond hij toe, dat bij hem aan huis onwettige godsdienstoefeningen werden gehouden, onder leiding van Vijgeboom, ‘die reeds vroeger in onze streeken zoo veel onrust zaaide, en nu sedert eenigen tijd uit zijne schuilhoeken weder is te voorschijn gekomen’. Hier doelde het rapport op Vijgebooms optreden in Axel 1822-'24, waar toen enige tijd een aparte van de Hervormde kerk

[pagina 43]
[p. 43]

afgescheiden groep heeft bestaan. In het najaar van 1835 of in de eerste maanden van 1836 was Vijgeboom verhuisd van Axel naar het landgoed van bovengenoemde W. Versluijs onder Domburg. Op 7 april '36 werd hij in het bevolkingsregister van Domburg ingeschreven. Het rapport vervolgt, dat het niet te verwachten viel, dat het ‘Separatisme’ op Walcheren veel opgang zou maken, behalve als hun vrijheid van godsdienstoefening werd toegestaan. Dan was het niet ondenkbaar, dat vele ‘eenvoudigen’ zich bij hen zouden voegen.

Eén gemeente werd in het rapport nog apart genoemd, namelijk die van Biggekerke. Daar had enige jaren geleden de dweepzucht onder invloed van ds. Van Rhee ‘met zijne stupide vijandschap tegen de Evangelische Gezangen enz.’ een hogere graad bereikt dan in welke andere gemeente ook. En in diens opvolger ds. Budding had die gemeente een gelijksoortige man getroffen. Weliswaar was zijn ‘moraliteit’ boven elke verdenking verheven, maar ook hij opponeerde heftig tegen de kerkelijke reglementen. En men hield zijn hart vast, als het classicaal bestuur ertoe zou moeten overgaan hem te dwingen tot gehoorzaamheid aan de kerkelijke reglementen. Daarom had de classis tot nu toe altijd geprobeerd - hoewel met weinig resultaat - het probleem op te lossen via de weg van minnelijke schikking en broederlijk vermaan.

Het rapport was ondertekend door de praeses ds. H.M. Bouvin van Koudekerke, die bestuurlijk in de Hervormde kerk een grote plaats innam, en de scriba ds. P. van Raden van Middelburg.Ga naar eindnoot16.

In een bijlage bij het rapport stond nog opgegeven, dat zich in de Hervormde classis Middelburg in totaal 22 personen hadden onttrokken. Dat was dus maar weinig.

Ze waren als volgt verdeeld: Middelburg 8, Vlissingen 6 ‘zijnde 3 huis gezinnen’, Koudekerke 3, Domburg 3, Aagtekerke 2. De lezer ziet het: de gemeente Biggekerke is er nog niet bij. Ruim een maand later zouden ds. Budding c.s. echter afscheid nemen van de Hervormde kerk.

De eerste jaren van de Afgescheiden kerk in Middelburg

Voor onze beschrijving van de eerste jaren hebben we veel profijt gehad van een soort notulenboek, dat met 10 maart 1836 begint. Weliswaar is het niet een aaneensluitend geheel geworden - er zitten grote hiaten in - maar voor ons doel kunnen we er nog veel belangrijks in vinden.Ga naar eindnoot17.

Daarvan gaan we dan ook gretig gebruik maken. Evenals van de boeiende bijdrage van D. de Rijcke ‘Huibert Jacobus Budding en zijn kring (1834-1839)’ in 1906 verschenen in het Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.Ga naar eindnoot18.

Op de eerste pagina van het notulenboek lezen we de namen van de mannen van het eerste uur van de Afscheiding in Middelburg.

Op donderdag 10 maart 1836 waren bij Cornelis van Assendelft aan huis ‘op de Wal’ elf personen bij elkaar gekomen. Over de naar hun mening treurige toestand in de Hervormde kerk hadden ze - al of niet in gezelschapsverband - al vaak met elkaar gesproken. Maar nu waren ze eensgezind van mening, dat de situatie onhoudbaar was geworden en dat er nog maar één

[pagina 44]
[p. 44]

uitweg was: zich afscheiden van het ‘verdorven kerkbestuur’, dat de tolerantie zo ten top dreef, dat ‘alle gezindheden’ tot doop en Avondmaal werden toegelaten.

 

Ze waren er allen van overtuigd, dat volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis geen mens de vrijheid had op zichzelf te blijven staan, maar daarentegen de plicht had zich bij de ‘ware’ kerk - een term uit de confessie - te voegen.

 

We geven hier de namen van die personen door (met achter elke naam enkele persoonsgegevens):

1. Cornelis van Assendelft

Hij was in maart 1821 - 27 jaar oud - getrouwd met de 30-jarige Neeltje Sijmonse, geboren te Westkapelle. Na haar dood hertrouwde hij het volgend jaar met de 30-jarige schippersdochter Celia Stam, geboren in Werkendam. In zijn beide huwelijksakten heet hij resp. koopman en winkelier.Ga naar eindnoot19. Op 14 maart 1846 is hij op 52-jarige leeftijd in Middelburg overleden.

2. Marinus Goossen

Hij was al een bejaard man (66), geboren in Oudelande op Zuid-Beveland. Op 10 augustus 1847 is hij als man van Cornelia Elisabeth Fijffer overleden, 77 jaar oud. Hij was stadstimmerman en woonde in de Gravenstraat.

3. Anthony Pieter de Winter

Hij was gouvernementsdrukker in de Lange Delft, d.w.z. iemand die het drukwerk voor de provinciale overheid verzorgde. Hij verhuisde in 1836 naar Gorinchem. Zijn attestatie was gedateerd 31 augustus.

4. Johannes Minderhout

Hij woonde naast de molen ‘De Hoop’ op het bolwerk. Op 10 oktober 1822 trouwde de 27-jarige pelmolenaar met de 25-jarige Cornelia Johanna van der Leije Boodt.Ga naar eindnoot20. Op 24 mei 1875 is hij overleden, 80 jaar oud. Een grote reeks van jaren komen we hem in de kerkeraadsnotulen en in die van de provinciale vergaderingen als ouderling tegen.

5. Ernst Moorhoff

Hij was in 1791 geboren in Haarlem en woonde onder Koudekerke, waar hij tuinman was op de buitenplaats ‘Toorenvliedt’, even buiten Middelburg aan de Koudekerkseweg gelegen. In 1837 is hij als tuinman naar Axel vertrokken, waar hij van 1838-'62 de Axelse gemeente als ouderling heeft gediend. Ds. Scholte heeft na het vertrek van ds. Budding hem nog tot dominee willen opleiden, maar het is er niet van gekomen. Op 28 maart 1873 is hij in Axel overleden, 81 jaar oud, weduwnaar van Anna Flippo.

6. Wilhelmus Brombacher

Hij woonde als loodgieter in de St. Pieterstraat. Op 9 mei 1816 trouwde hij op 24-jarige leeftijd met de Middelburgse dienstbode Cornelia Adriana van Rosmalen (leeftijd niet genoemd). Tien jaar later hertrouwde hij met de 37-jarige Sara Debora Wondergem, dienstbode te Middelburg. Op 3 mei 1861 is Willem Brombacher in Delft overleden, waar hij toen verbleef. Hij is 69 jaar oud geworden.Ga naar eindnoot21.

[pagina 45]
[p. 45]

7. Johannes Post

De bakker van het Wagenaarplein, in 1847 naar Noord-Amerika geëmigreerd. Hij was 29 jaar oud, toen hij op 2 mei 1822 trouwde met de 21-jarige Susanna Jacoba Vinke. Post was geboren in Sluis.

8. Johannes Anthonij Siebrecht

Hij was van beroep kamerbehanger toen hij op 10 februari 1831 - 22 jaar oud - trouwde met de even oude Jacoba Minderhout.Ga naar eindnoot22.

Op 5 juli 1852 is Siebrecht overleden, 44 jaar oud, van beroep winkelier. Hij woonde in de Krommeweele.

9. Carel Christiaan Reijniers

Hij woonde in de Brakstraat. Hij is op 24 november 1859 overleden als weduwnaar van Johanna Pijpenberg.

10. Johannes van der Meulen

Hij had in de Lange Delft een beddenwinkel.

11. Pieter Lankester

Hij was bakker te Veere; in 1849 geëmigreerd naar Noord-Amerika.

 

Marinus Noels en Pieter Geelhoed (die bleker onder Koudekerke) waren om onbekende redenen niet op die vergadering van 10 maart '36 aanwezig, hoewel beide figuren behoorden tot de initiatiefnemers van de Afscheiding in Middelburg. Wat Noels betreft, het is zeker, dat beroepsbezigheden hem verhinderden te komen. Het was immers donderdag, d.w.z. dan was (en is) het marktdag in Middelburg en kwamen van alle kanten klanten en kopers naar de hoofdstad. Die dag kon Noels natuurlijk niet bij zijn kruidenierswinkel op de hoek van het Reigerstraatje vandaan.Ga naar eindnoot23.

Marinus Noels en Janna Wijnand

Over deze Marinus Noels en zijn vrouw, met wie ds. Budding bij zijn komst in Biggekerke intiem bevriend was geraakt, geven we nu eerst wat bredere informatie, voor een deel ook geput uit diens correspondentie.

Marinus Noels, geboren in het piepkleine dorpje Sinoutskerke op Zuid-Beveland, 5 km ten zuidwesten van Goes gelegen, was 22 jaar toen hij in november 1821 in Middelburg trouwde met de 24-jarige Janna Wijnand. Haar broer Pieter Wijnand, de boer op Krommenhoeke bij Biggekerke, Buddings eerste gemeente, zou bij de Afscheiding aldaar een grote rol spelen (zie hoofdstuk Biggekerke).

Zakelijk gezien is het met Noels in Middelburg slecht afgelopen.

In 1836 - het jaar waarin de Afgescheiden kerk in Middelburg ontstond, waarvan Noels één van de ‘stichters’ was - is hij failliet gegaan. Of de oorzaak hiervan mee ligt in het wegblijven van klanten, omdat Noels ‘Afgescheiden’ was geworden, weten we niet. Maar toen in december 1836 A.P. de Winter - ook een Afgescheidene - aan Noels in een brief vroeg of deze al weer een middel van bestaan had gevonden, voegde hij eraan toe: Maar dat zal wel niet meevallen ‘in deze tijd van verdrukking en vervolging door de ware vijanden der ware Kerke Christi’.

In december 1836 werden Noels' winkel en woning verkocht. Armoe lijden was nu zijn lot. Weliswaar probeerden kerk en vrienden hem wat te helpen,

[pagina 46]
[p. 46]

zodat het hem bijv. in de strenge winter van 1837/'38 niet aan het ‘hoogstnodige’ ontbrak, maar hoe Noels ook zijn best deed in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, zijn laatste levensjaren heeft hij in behoeftige omstandigheden doorgebracht.

Na de opheffing van zijn winkel gingen hij en zijn vrouw eerst wonen in de Wagenaarstraat ‘over de Bree’. En in het laatst van zijn leven vinden we hen op de Kinderdijk, in het gebouw, waar de Afgescheidenen toen kerkten. Daar is hij op 26 juli 1841 overleden, nog maar 42 jaar oud.

Zijn weduwe heeft hem nog meer dan 20 jaar overleefd. Ze stierf op 31 oktober '62, in een bovenwoning in de Krommeweele, 65 jaar oud. Kort nadat Noels brodeloos op straat was komen te staan, schreef ds. Budding op 3 januari 1837 vanuit Rhenen - waar zijn vader woonde - aan Noels en zijn vrouw een brief. Budding was weer eens in een depressieve bui. Het was ‘geestelijk dood’ bij hem, zoals hij het uitdrukte. Niet de geschiktste mentaliteit om een failliet gegane kruidenier als Noels op te beuren! Dit was - vervuld als hij was van zijn eigen zielservaringen - zijn bedoeling ook niet. We citeren uit het schrijven enkele zinnen; ‘...mijne tegenwoordige omstandigheden getuigen van het wisselvallige van al het aardsche...’. Nu, daarvan wist Noels mee te spreken.

‘De bestellingen des hemels zijn in dezen weg tot omverwerping van alle onze berekeningen en tot teleurstelling van de hoop, die men zich nog al maakt op een betere of ten minste dragelijke toekomst.

Terwijl gijl. misschien ondervindt, dat de uitgestelde hope het harte krenkt, zit ik zonder eenige bepaalde hope, geene uitkomst ziende, werkeloos, stil, onverschillig, nu eens wat opgebeurd, dan weder bezwaard.

Weliswaar ben ik te huis bij mijn vader, maar dat heeft ook grootelijks zijne bezwaren; en het lot der huurlingen mijns vaders komt mij dikwijls benijdenswaardig voor’. (Budding doelde hier op de knechts in de brouwerij van zijn vader.) En met de woorden uitgestelde hoop krenkt het hart, had hij Noels verzoekschrift op het oog, dat deze bij de koning had ingediend om in het bezit te mogen komen van een aanzienlijke nalatenschap, waar Noels recht op meende te hebben, maar waarover deze nog niets had gehoord.

De reden van Buddings schrijven aan Noels was dat hij graag wilde weten hoe Noels' zwager Pieter Wijnand en diens mede-ouderling Job Wisse van Biggekerke het maakten. Ze zaten beiden in de gevangenis.

Twee weken na het overlijden van Marinus Noels op 26 juli 1841 stuurde Budding een condoleantiebrief naar de wed. Noels, gedateerd Goes 9 augustus 1841 (Budding had daar toen een eigen gemeente gesticht).

Het schrijven typeert Budding ten volle. Hij zag geen mogelijkheid haar met woorden te troosten en had met zijn reactie nog even gewacht ‘te meer daar ik weet, dat er gemeenlijk vele moeijelijke vertroosters gevonden worden en ik vreesde derzelver getal te vermeerderen. Tot vertroosting weet ik niet te schrijven, en schrijve daarom niet’.

Maar al ontbraken hem dan bij dit sterfgeval woorden, hij wilde alsnog met daden zijn dankbaarheid tonen voor de ‘welwillendheid... die gij mij ten allen tijde gedurende mijn verblijf op Bêkerke hebt betoond’. En daarom

[pagina 47]
[p. 47]

nodigde hij de weduwe Noels uit één of twee weken bij hem in Goes te komen logeren. ‘Om u te voeden en te huisvesten ben ik in goede gelegenheid, maar overigens moet ik ook bij den dag leven.’

Als ze wilde, kon ze wel kerken bij de Afgescheidenen in Goes (ze hoefde dus niet bij Budding zelf in de kerk te komen). Ze moest maar doen alsof ze thuis was. De reiskosten nam Budding voor zijn rekening. Er was ook een goede slaapgelegenheid beschikbaar. Wat kon nu nog haar logeren in Goes in de weg staan? Of het moest zijn ‘te groote gehechtheid aan Middelburg’.

Wel bestond de kans, dat er een enkele keer tijdens een bezoek uit de ‘oude Psalmen’ (van Datheen) werd gezongen, maar verder niet, want ‘de vrouw die bij mij werkt, kan niet lezen, en dus zing ik dan niet’.

Zijn huishoudster zou misschien nog twee of drie weken bij hem blijven, ‘maar die heeft in het huisgezin niets te ordineeren’ (voor haar hoefde de wed. Noels dus niet bang te zijn; Budding was het zelf blijkbaar ook niet).Ga naar eindnoot24.

 

Na deze uitweiding keren we terug naar donderdagavond 10 maart 1836, toen de hierboven al eerder genoemde personen het besluit namen zich te zijner tijd door ds. Budding tot een Afgescheiden gemeente te laten institueren, waarbij desgewenst ook personen uit diverse steden en dorpen in Zeeland zich mochten aansluiten; wel met de verplichting jaarlijks financieel bij te dragen in het traktement van ds. Budding, die men van plan was - zodra het kon - te beroepen. Deze had nog steeds niet officieel met de Hervormde kerk gebroken. Voorlopig zouden alvast twee ‘opzieners’ en een scriba worden gekozen. Het werden Marinus Goossen, de stadstimmerman, en Johannes Minderhout, de molenaar, en Cornelis van Assendelft, scriba. Er was dus een voorlopige kerkeraad.

Eind april '36 kwam de Afscheiding in Biggekerke op gang, waar ds. Budding al op Goede Vrijdag 1 april met het Hervormde kerkverband had gebroken. En op deze man waren aller ogen gevestigd, zeker die van het Afgescheiden groepje in het naburige Middelburg. Maar Budding was onmiddellijk uit Zeeland vertrokken en voorlopig niet bereikbaar.

Op 12 mei 1836 - we volgen nu weer het notulenboek - was er een vergadering van de voorlopige gemeente in Middelburg. Ouderling Goossen sprak een woordje over ‘de toestand van Gods kerk’ en vroeg toestemming om - zolang er nog geen predikant was - Willem Brombacher in de godsdienstoefeningen te laten voorgaan om zo het gemis van een eigen dominee te vergoeden. Brombacher wilde dit wel doen, maar wenste de toestemming van de gemeente schriftelijk bevestigd te zien, wat gebeurde. Zo was de gemeente dus een vaste oefenaar rijk geworden. Hij was geen gemakkelijk heer, zoals later zou blijken.

In augustus 1836 werd opnieuw een vergadering gehouden, waarin nu ook Budding aanwezig was. Natuurlijk had hij de leiding. Na een afwezigheid van bijna 4 maanden was hij woensdag 27 juli weer op Walcheren teruggekeerd. In die periode had hij zich vooral in Utrecht en Holland links en rechts duchtig geweerd, wat hem de ongenade van diverse rechtbanken op de hals had gehaald.Ga naar eindnoot25.

[pagina 48]
[p. 48]

In bovengenoemde vergadering vroeg hij elke aanwezige af, of zij zich nu wensten te houden aan de leer der godzalige vaderen, en richtte zich vooral tot hen, die nog geen openbare geloofsbelijdenis hadden afgelegd, maar dit nu wel wilden doen. Het waren Johannes Antony Siebrecht, Christiaan Reijniers, Antony Blom en Janna Willeboordse. Vervolgens werd overgegaan tot de verkiezing van twee ouderlingen en een diaken die in de stad dienst zouden doen en van een ouderling en een diaken voor buiten de stad. Met als resultaat, dat Marinus Goossen en Johannes Minderhout als ouderling en Johannes Siebrecht - die dus pas belijdenis had gedaan - als diaken buiten de stad zouden fungeren; terwijl Ernst Moorhoff, de tuinman op de buitenplaats ‘Toorenvliedt’ onder Koudekerke, voor de buitenleden als ouderling zou optreden. De naam van de diaken staat niet ingevuld, maar uit een andere bron blijkt, dat het Pieter Geelhoed was geworden.

Cornelis van Assendelft werd scriba en correspondent voor de provincie Zeeland. Op 10 augustus '36 is ds. Budding in Middelburg begonnen met catechiseren.

Kort daarop - 18 augustus '36 - was er opnieuw een (buitengewone) vergadering, met als belangrijkste reden dat er enige personen waren, die wensten te worden ‘aangenomen’. De vergadering was ‘vereerd door de tegenwoordigheid van onzen geliefden Ds. Budding’, zoals de notulen het uitdrukken. Hij sprak de adspirant-leden ieder afzonderlijk aan, in het bijzonder Jan Blok, die vroeger tot de Mennonieten behoorde. Tenslotte kwam nog de vraag aan de orde welke psalmberijming in de kerkdiensten zou worden gezongen, de oude van Datheen of de nieuwe van 1773, die heus niet zo nieuw meer was. Het kwam nog niet tot een beslissing. Enkele maanden later werd slechts met 2 stemmen meerderheid besloten zich van de nieuwe in plaats van die van Datheen te bedienen. Weinig kon men toen nog vermoeden, dat dit punt een paar jaar later tot een scheuring in de gemeente - en niet alleen in die van Middelburg - zou leiden.Ga naar eindnoot26.

 

Op vrijdag 2 september '36 werden de in augustus gekozen ambtsdragers door ds. Budding in hun dienst bevestigd. Marinus Goossen als ouderling in de stad, Ernst Moorhoff voor buiten de stad. De bevestiging van Johannes Minderhout kon om niet genoemde redenen niet doorgaan. Diaken werden resp. Joh.A. Siebrecht (voor binnen) en Pieter Geelhoed (voor buiten).

 

In de regel wordt 10 maart 1836 opgegeven als datum van instituering van de gemeente te Middelburg, maar eigenlijk is het vrijdag 2 september, omdat men kerkrechtelijk pas van een instituering kan spreken, als er officieel een kerkeraad bevestigd is.

Rel in de Chinese tuin

De septembermaand van 1836 is in de begingeschiedenis van vele Afgescheiden kerken in het hele land een zeer roerige maand geweest. Rondprekende dominees waren toen zeer actief, maar speurende burgemeesters en politiemannen niet minder; gebeten als deze waren op illegale gods-

[pagina 49]
[p. 49]

dienstoefeningen. In het najaar van 1836 zijn dan ook vergelijkenderwijs de meeste vonnissen uitgesproken. Ook de gemeente van Middelburg kreeg daarvan een vlaag mee. We gaan het illustreren.

In het begin hield men de godsdienstoefeningen afwisselend bij enkele gemeenteleden aan huis. Dat had echter zijn bezwaren, vooral als het ongemak van ruimtegebrek zich voordeed; afgezien nog van de drukte, die het voor de gastheer en vooral de gastvrouw meebracht. Daarom besloot de kerkeraad van een gunstige gelegenheid te profiteren. Op 9 september '36 kon men gaan kerken in de zogenaamde Chinese tuin, een vroegere uitspanning even buiten de Langevielepoort op het grondgebied van de burgerlijke gemeente Koudekerke gelegen. Het kwam wel meer voor, dat het ressort van een plattelandsgemeente reikte tot de wallen van een stad.

Het bijbehorend huis, het laatst bewoond door een kleine houthandelaar, had tamelijk veel ruimte. Het was eigendom van de al eerder genoemde jonkheer Willem Versluijs van de buitenplaats St. Jan ten Heere onder Domburg, die ook de kant van de Afgescheidenen had gekozen. Hij had zijn geloofsgenoten in Middelburg toestemming gegeven het voor hun zondagse diensten te gebruiken.

Al enkele dagen later - op zondag 11 september - werden daar de eerste diensten resp. om 10.00 en 15.00 uur gehouden. Alles verliep zonder stoornis, al waren de kerkgangers bij het weggaan door onwelwillende elementen uitgescholden. Maar dat was te overkomen. Blijkbaar waren de autoriteiten van de plannen niet tijdig op de hoogte gebracht.

De volgende zondag - 18 september - zouden er weer diensten zijn. Maar o, wee! In de loop van de week bereikten de kerkeraad van Middelburg signalen, die er op wezen, dat geprobeerd zou worden de komende zondag die diensten in de war te schoppen. Daarom kwam de kerkeraad op zaterdag in spoedzitting bijeen en besloot na enig wikken en wegen de diensten van de volgende dag niet te laten doorgaan. Door een misverstand bereikte dat bericht echter niet alle betrokkenen, zodat op die zondagmorgen nog een klein aantal leden op de gewone tijd aanwezig was, onder wie ouderling Moorhoff en diaken Geelhoed. Beiden woonden trouwens niet in de stad, maar onder Koudekerke.

Was de vorige zondag de politie niet op haar qui vive geweest, nu was ze er wel. Maar ook relschoppers waren present. De laatsten gingen zo te keer, dat de vergadering vroegtijdig afgebroken moest worden ‘door de ongeregelde aanvallen van menschen van onderscheijdene Klassen’, zoals de notulen het uitdrukken, of zoals De Rijcke het vertelt: ‘toen eene woeste hoop zich voor de deur posteerde en door schelden, razen en tieren de vergaderden dermate bemoeilijkte, dat deze zich verplicht zagen de samenkomst te sluiten en het vergaderlokaal te verlaten. Buiten gekomen konden zij ternauwernood aan het ruw geweld ontkomen’.Ga naar eindnoot27.

We hebben nog een bron onder ogen gehad, bij ons weten tot nu toe niet gebruikt, namelijk de getuigenverklaringen voorafgaande aan het vonnis van 14 oktober 1836 door de rechtbank van Middelburg uitgesproken. Daaruit valt de volgende situatie te reconstrueren. Toen veldwachter Bastiaanse van Koudekerke binnenkwam, constateerde hij, dat achter een ta-

[pagina 50]
[p. 50]

fel drie mannen zaten; ouderling Ernst Moorhoff in het midden, met links van hem diaken Geelhoed en rechts Marinus Noels, die als voorzanger dienst deed. Geelhoed stond net te bidden. Toen deze klaar was zong de vergadering onder leiding van Noels Ps. 68:14 (‘Uw God, O Isrel heeft de kracht...’). Vervolgens nam ouderling Moorhoff, de preeklezer, het woord en gaf de tekst van de te lezen preek op. Voor zover de veldwachter zich kon herinneren was het Psalm 47.

Dit was het sein voor de veldwachter om naar voren te komen en Moorhoff namens de burgemeester een brief aan te reiken. Maar deze stak de brief ongeopend in zijn zak en wilde de gedrukte preek gaan voorlezen. Toen de veldwachter hiertegen verontwaardigd protesteerde, antwoordde Moorhoff kalm, dat hij heus wel begreep wat er in die brief stond en dat het niet nodig was deze voor te lezen.

De veldwachter sommeerde nu de aanwezigen heen te gaan. Het waren er nog al wat. In de kamer zelf bevonden zich wel 45 à 50 personen, terwijl er in de gang en in het portaal ook nog velen (‘een groot aantal’) stonden. Volgens de verklaring van Moorhoff behoorden slechts 15 à 16 tot de leden van zijn gemeente.

Op de sommatie van de veldwachter antwoordde Moorhoff dan ook, dat de mensen die buiten in de gang stonden konden gaan, maar dat hij zelf en zijn 15 à 16 ‘aanhangers’ zouden blijven. Zij waren hier gekomen om een godsdienstoefening te houden; de rest moest maar vertrekken. Hij kon het immers ook niet helpen, dat er telkens meer mensen binnenkwamen. En hij maakte weer aanstalten om met het voorlezen van de preek te beginnen. Het was er één van de in vertaling ook in ons land bekende Erskine. Of die preek van Ebenezer Erskine of van diens broer Ralph was, staat niet aangegeven. Ook bij de Afgescheidenen waren de preken van de Erskines geliefd. Zo gaf ds. Scholte in 1837 een preek van Ralph Erskine met een voorrede uit, getiteld: ‘De magt en de list des Satans, door Christus bepaald en verijdeld’.Ga naar eindnoot28.

Maar Moorhoff bracht het niet ver met zijn voorlezen, want de sfeer onder het publiek buiten was geladen. Nogal wat op rellen beluste figuren waren onder hen te vinden. Er werd ‘zoo geslagen en getrommeld op vensters en glazen’ dat Moorhoff zich niet meer verstaanbaar kon maken en er maar mee stopte.

Geelhoed ging tenslotte nog voor in gebed (het zal wel kort geweest zijn) en nadat hij ook nog had gecollecteerd, verlieten de Afgescheidenen het gebouw. Buiten de deur gekomen mochten ze al blij zijn als ze zonder klappen of stompen gekregen te hebben, door het opdringende gepeupel heen waren gekomen.

's Middags - de middagdienst zou om 3 uur beginnen - was er begrijpelijkerwijze geen enkele Afgescheidene meer komen opdagen. Maar vijanden wel. Toen dezen niet meer de kans kregen hun vijandige gevoelens af te reageren op de Afgescheidenen in levende lijve, deden ze dat maar op het dode meubilair van het huis. Ze drongen de kamer - waarin de godsdienstoefeningen werden gehouden - binnen, braken stoelen en banken kapot en gooiden de stukken door de ramen naar buiten. De burgemeester en de

[pagina 51]
[p. 51]

veldwachter van Koudekerke stonden erbij en keken er naar. De vandalen kregen geen proces-verbaal. Maar de hoofdpersonen van de morgensamenkomst werden op 14 oktober 1836 door de rechtbank te Middelburg wel gevonnist, namelijk als volgt:

1.Ernst Moorhoff, 44 jaar, geboren te Haarlem, wonende onder Koudekerke kreeg Æ’ 25- boete;
2.Pieter Geelhoed, 66 jaar, (dus al bejaard) geboren te Wissenkerke op Noord-Beveland, sleper en bleker buiten de Vlissingse poort, ook Æ’ 25,- boete. Beiden kregen samen 2/3 van de proceskosten te betalen.
3.jonkheer Willem Versluijs, 36 jaar, geboren te Middelburg, wonende onder Domburg op de buitenplaats St. Jan ten Heere, grondeigenaar, kreeg de maximale boete van Æ’ 100,- plus 1/3 van de proceskosten ‘wegens het afstaan van het hem toebehorende gebouw onder Koudekerke’ (de Chinese tuin dus). Het totale bedrag van de proceskosten bedroeg Æ’ 9,78 ½. De vermogende jonkheer Versluijs heeft later zelf voor Moorhoff en Geelhoed de boeten betaald.Ga naar eindnoot29.

Voor Moorhoff had dit alles nog een zeer onaangenaam indirect gevolg. Hij was al 20 jaar tuinman bij de familie Schorer op de buitenplaats ‘Toorenvliedt’ bij Middelburg. De laatste 6 jaar was zijn ‘baas’ jonkheer Johan Cornelis Schorer, de enige zoon van zijn vroegere heer. Maar omdat hij zich van de Hervormde kerk had afgescheiden en nu ook nog beboet was, werd hij als tuinman ontslagen. Als doekje voor het bloeden kreeg hij van zijn heer nog een gunstig getuigschrift mee, waarin zijn persoon en werk werden geprezen, maar ‘dat de reden van zijn vertrek alleenlijk daarin bestaat, dat hij zich van het kerkbestuur heeft afgescheiden’. Het getuigschrift was gedateerd 2 januari 1837. Moorhoff is toen naar Axel vertrokken (met zijn vrouw Anna Philippo), waar hij in de Afgescheiden kerk aldaar nog jarenlang een vooraanstaande plaats heeft ingenomen.

 

Hoewel de gemeente van Middelburg op 12 mei 1836 ds. Budding had beroepen, maar een bedankje had moeten incasseren, kon ze toch af en toe van zijn aanwezigheid in Middelburg - waar hij op de Seisdam woonde - profiteren.

 

In de provinciale vergadering van 8 februari 1837 bij Budding aan huis gehouden, werd hij als predikant voor alle Zeeuwse kerken beroepen, nadat hem persoonlijk enkele weken eerder een schrijven namens de gemeenten in Zeeland was overhandigd, gedateerd 22 januari 1837. Hierin werd hem dringend verzocht te helpen bij het institueren van kerken, het bevestigen van ouderlingen en diakenen, het bedienen van doop en Avondmaal, het hanteren van de kerkelijke tucht en bij het advies geven hoe de ‘zware lasten die op onze schouders rusten’, te dragen. ‘Kom over en help ons!’ Hij kwam. Enkele dagen later - hij was weer eens een tijdlang afwezig geweest - keerde hij in Middelburg terug. Na lang aarzelen nam hij het beroep aan.Ga naar eindnoot30.

[pagina 52]
[p. 52]

Al spoedig onstonden er echter snel in ernst toenemende problemen met ds. Budding, vooral waar het ging over het kiezen tussen de oude en nieuwe psalmberijming en het door de gemeenten aanvragen van erkenning door de regering (het zogenaamde ‘vrijheid’ vragen).

Budding was en bleef (voorlopig) fanatiek vóór het zingen van de psalmen van Datheen in de kerkdiensten. Op de kerkeraadsvergadering van 12 mei '37, bij hem thuis gehouden, wilde hij het indertijd met meerderheid van stemmen genomen besluit om in de eredienst niet de psalmen van Datheen, maar de nieuwe berijming te gebruiken, heroverwegen.

De zaak lag heel gevoelig, vooral bij Budding zelf. Hij wilde in elk geval, als men als gemeente bij hem aan huis vergaderde ‘Datheen’ blijven zingen. Maar daartegen had de kerkeraad toch ernstig bezwaar. Wenste hij in eigen huiselijke kring de psalmen van Datheen te gebruiken, goed, maar in officiële kerkdiensten ging dat niet, want er was indertijd duidelijk besloten de nieuwe berijming te kiezen en daartegen was geen enkel bezwaar ingebracht. Ook de algemene synode van Amsterdam-1836 had de berijming van 1773 aanvaard. Daarom moest Budding met zijn ‘gemoedsbezwaren’ in de kerkelijke weg naar de synode gaan. Weigerde hij dit te doen, dan waren onvermijdelijk scheuringen en verdeeldheden het gevolg.

Budding verklaarde zich wel bereid een brief te schrijven en uit de provincie Zeeland zouden dan twee afgevaardigden gezonden moeten worden, maar hij was niet van plan persoonlijk te gaan. Hoewel de kerkeraad dit afkeurde, bleef het er die avond verder bij. Alles was - volgens de notulen - ‘met broederliefde verhandelt’.Ga naar eindnoot31.

 

Toch zou het later mislopen. Want Budding - eigenzinnig als altijd - ging niet lang daarna in eigen huis kerkdiensten beleggen en natuurlijk galmden in de kamer dan de psalmen van Datheen. Van de kerkeraadsleden had alleen diaken Siebrecht zijn partij gekozen.

 

We bepalen ons nu weer tot de gang van zaken van de Afgescheiden gemeente van Middelburg. Het waren zware jaren. In 1838 is slechts één kerkeraadsvergadering genotuleerd, namelijk die van 5 januari 1838, bij Budding thuis gehouden.

De oorzaak daarvan geven de eerste notulen van 1839, gedateerd 23 mei. We lezen daarin, dat door ‘de verwarde toestand’, waarin de gemeente verkeerde, het onmogelijk was geweest ‘optekeninge’ te doen van al de kerkeraadsvergaderingen die in 1838 waren gehouden. En waarom? Omdat dan genotuleerd had moeten worden alles wat wij ‘zondige menschen... door blindheyd en eijgenliefde te dikwijls vervoert’ hadden gesproken en gedaan.

 

Het was veel beter dit alles nooit op papier te stellen en er maar het zwijgen toe te doen. De notulen voegen er nog de verzuchting aan toe, dat ‘het de Heere mocht behagen in ontferming op ons neder te zien’. Hij kon toch een schijnbaar verloren zaak ‘erstelle en opregte’ en weer samenbrengen ‘wat onder ons verbroken leijt’.

[pagina 53]
[p. 53]

Om daarmee een begin te maken zou men diaken Siebrecht, die voor de oude psalmberijming had gekozen, uitnodigen weer op de kerkeraadsvergadering en in de kerkdiensten te verschijnen om zijn functie als diaken weer uit te oefenen. Siebrecht verklaarde het te zullen overwegen.

Op de vraag wat hij met de door hem gecollecteerde ‘liefdegaven’ had gedaan, luidde het antwoord, dat ze overgemaakt waren ‘naar de gemeente Tholen en elders’ (waar veel aanhangers van Budding woonden). Enkele weken later deelde hij mee geen diaken meer te willen zijn. Hij sloot zich aan bij ds. Budding, die al op 30 januari '39 zijn beroepsbrief had verscheurd.

 

Niet alleen de grote meerderheid van de kerkeraad, maar ook de catechiseermeester W. Brombacher keerde zich tegen ds. Budding. Aan de provinciale vergadering, die op 14 maart '38 bij Budding aan huis werd gehouden, had hij een brief geschreven, waarin hij geargumenteerd zijn beklag deed over Buddings doordrijverij.

In de Middelburgse gemeente waren wanorde en onrust ontstaan door Buddings ‘onbetamelijke bedreiging van stuiting der bediening’ d.w.z. door diens dreigement niet meer in de gemeente te zullen preken, als de psalmberijming van Datheen niet in de kerkdiensten werd gebruikt. Op die manier kwamen de tijden van de Hoekse en Kabeljauwse twisten ‘onder ons’ terug.

Als men zo zijn eigen ‘zin en wil’ doordreef, hoe kon men dan nog van ‘vrede des gemoeds’ spreken, terwijl Gods Woord toch duidelijk leerde elkaar ‘niet te vereten of te verbijten’. Brombacher had graag gezien dat onze jonge diaken Siebrecht vers 5 van 1 Petrus 5 in acht had genomen.Ga naar eindnoot32. Dan zou hij niet doorgegaan zijn met eigenzinnig de berijming van Datheen door te drijven en zo over de ouderlingen te heersen. Van een bijzaak mocht men geen hoofdzaak maken.Ga naar eindnoot33.

Met de beste wil kon Brombacher niet de noodzaak inzien van de invoering van Datheens berijming, die deze uit de Franse psalmen van Clement Marot en Beza had overgenomen.

Bovendien viel bij ‘onze Godzalige voorvaderen’ die overdreven gehechtheid aan Datheens werk niet te bespeuren. In dat verband noemde hij als bron een geschrift van de bekende Jodocus van Lodenstein die van 1653-1677 als predikant in Utrecht stond.

Brombacher gaf zelfs de bladzij op van diens ‘Geestelijke opwekker’, waaruit duidelijk werd, dat Van Lodenstein ‘die star (ster) aan Gods kerke’ altijd de voorkeur had gegeven aan het ‘Psalmboek’ van Antonius van DeutekomGa naar eindnoot34. uit Utrecht.

 

Was Van Deutekom een onbekende figuur, niemand minder dan Wilhelmus à Brakel wilde graag een andere berijming dan die van Datheen zien. En - aldus Brombacher - de Psalmen van Marnix van St. Aldegonde waren nog altijd de beste. Maar - eindigde hij - van het kiezen van een oude of nieuwe berijming mocht geen halszaak worden gemaakt. Het kwam er maar op aan of men aandacht had voor het gebod: ‘hoort naar Mijne stemme’, d.w.z. men moest naar Gods woorden handelen.

[pagina 54]
[p. 54]

Dat Brombacher het nu bij ds. Budding en diens aanhangers had verkorven, spreekt vanzelf.Ga naar eindnoot35.

In ditzelfde verband maken we nog melding van een brief in diezelfde tijd door de oud-Middelburger A.P. de Winter op 31 maart 1838 vanuit Gorinchem aan Marinus Noels in Middelburg geschreven. De Winter betreurde zeer de ‘voortdurende onëenigheden’ in de Middelburgse gemeente en elders ‘wegens het doorzetten der Oude Psalmen’ (door ds. Budding).

Het was maar goed - schreef hij - dat hij niet meer in Middelburg woonde. Dat ds. Budding de ‘nieuwe psalmen’ niet meer wilde gebruiken, nu, daarin was hij vrij. Maar het ging te ver als hij weigerde in een gemeente te preken, die voor de nieuwe psalmberijming was, zodat hij zich ‘van zoo vele jaren beproefde Christenen verwijderde’ en zo de oorzaak van een scheuring werd.

Wat moest ervan worden ‘als den eenen van Gods knechten het niet eens is met de Psalmen, den anderen met den Doop en den derden met de mij ook treffende kleeding’.

‘Mogte het den Heere behagen, meer en meer rechte kenners en bidders door Zijnen Heiligen Geest te maken... teneinde zóó harten en handen inéén geslagen wierden, tot bevestiging, dat het werk der tegenwoordige Reformatie door den Heere begonnen is, en waaraan ik nog niet twijfele...’ Op 18 juni '38 moest ds. Budding de gevangenis in, waar hij bijna 7 maanden (tot 15 januari '39) zou blijven. Want hij weigerde elke boete - hem opgelegd wegens het houden van onwettige godsdienstoefeningen - te betalen. Door de afwezigheid van de hoofd-opposant tegen de nieuwe berijming van 1773, werd het er - wat de rust in de gemeenten betreft - niet minder van. De tegenstanders van Datheen kregen, nu hun bekwaamste opponent tijdelijk monddood was gemaakt, de baan vrij.

Op een provinciale vergadering, in november '38 in Middelburg gehouden in het molenhuis van Johan Minderhout, werden de tegen het zingen van de nieuwe psalmberijming ingebrachte bezwaren met een flinke meerderheid van stemmen onvoldoende verklaard. Diaken Siebrecht beloofde zijn samenkomsten, waarin alleen de Psalmen van Datheen werden gezongen, te staken. En Brombacher neigde ertoe zijn werk als catechiseermeester te hervatten. Het ging dus de goede kant op.

Maar, och arme, men had buiten de waard, d.w.z. buiten ds. Budding gerekend. Want toen deze dinsdag 15 januari '39 's avonds circa 8 uur weer ‘los’ (uit de gevangenis) was gekomen, na bijna 7 maanden te hebben ‘gezeten’, had hij 8 dagen later in een gemeentevergadering te Middelburg een ultimatum gesteld: als de vergadering niet eenparig op de oude berijming van Datheen overging, hield hij op hun Leraar te zijn. Maar de meerderheid van kerkeraad en gemeente zwichtte niet voor zijn eis.

Op de een week later bij ds. Budding thuis gehouden provinciale vergadering (woensdag 30 januari '39) breidde hij zijn verklaring t.o.v. Middelburg niet langer hun predikant te zijn, uit tot alle Zeeuwse gemeenten, voor zover ze hem niet volgden. Om zijn ultimatum kracht bij te zetten, verscheurde hij voor aller ogen zijn bijna twee jaar geleden ontvangen beroeps-

[pagina 55]
[p. 55]

brief en gooide de stukken in het vuur. De meerderheid bleef echter bij de beslissing in de kerkdiensten niet meer de berijming van Datheen te zingen.Ga naar eindnoot36.

Toch had men hartzeer ds. Budding los te moeten laten. Viel er werkelijk niets meer aan te doen? Men besloot ds. S. van Velzen te Leeuwarden, de praeses van de vorige algemene synode van Utrecht 1837 op de hoogte te brengen van de trieste kerkelijke situatie, waarin men was beland, en hem om raad te vragen. Was ds. Budding nog te redden? Maar hoe dan?

Negen dagen later - 25 februari 1839 - reageerde ds. Van Velzen vanuit Leeuwarden. Zijn advies was helder en overwogen. Als ds. Budding dan volstrekt de psalmberijming van Petrus Datheen weer wilde invoeren en de bediening van zijn predikantschap afhankelijk maakte van de al of niet-aanneming van die berijming, dan was Budding de oorzaak van de verdeeldheid.

 

De gemeenten, die de berijming van Datheen niet weer wilden invoeren, handelden juist, omdat deze in veel opzichten de ‘stichting’ niet bevorderde. Over zo'n belangrijk punt als het gemeenschappelijk gezang in de kerkdiensten behoorde men niet op eigen houtje te beslissen. Er was trouwens al een generale beslissing over gevallen: de laatst gehouden synode van Utrecht (1837) had de nieuwe berijming ‘geschikt’ verklaard. Daarom adviseerde ds. Van Velzen niet aan het ‘gevoelen’ van ds. Budding toe te geven ‘met opoffering van het regtmatige verlangen der gemeente’ en ‘verzaking van het oordeel der wettige kerkeraden’. Wel was hij er sterk voor zoveel mogelijk te proberen ds. Budding voor de gemeenten te behouden. Het zou wel goed zijn - adviseerde hij - twee ‘van de godzaligste broeders’ naar ds. Budding te sturen om hem met aandrang op zijn roeping en verplichting te wijzen de gemeenten te blijven bedienen. Eventueel kon er nog bij gezegd worden, dat men een nationale synode zou laten bijeen roepen om over deze zaak te beslissen, maar dat men intussen de tegenwoordige berijming wenste te blijven gebruiken.Ga naar eindnoot37.

 

Men belastte de drie Middelburgse ouderlingen met die niet gemakkelijke opdracht. Het waren de stadstimmerman Marinus Goossen, de bleker Pieter Geelhoed en de molenaar Johannes Minderhout, allen ons al bekend. Vanuit Goes werd nu aan de gemeenten meegedeeld via een schrijven van 28 oktober '39, dat men niet langer werkeloos mocht toezien, dat de gemeenten verstoken bleven van de prediking en van de bediening van de sacramenten. Lang hadden ze ds. Budding ‘gedragen’. Er was nog eens een commissie benoemd om ds. Budding te vragen of hij in zijn onwil om in de gemeenten voor te gaan volhardde. Maar het was gebleken, dat hij ‘onze gemeentens bleef miskennen’, als zouden ze niet meer behoren ‘tot de Gereformeerde Kerk’, omdat ze de oude psalmberijming van Datheen niet wilden gebruiken, en aan de Koning om ‘vrijheid van godsdienstoefening’ hadden gevraagd. Er bleef dus niets anders over dan Buddings ‘onttrekking’ als een ‘verlaten van de Gemeenten’ te beschouwen en hem dus te ‘ontslaan’.Ga naar eindnoot38.

[pagina 56]
[p. 56]

We zullen het verloop van deze kwestie-Budding hier niet verder beschrijven. We hebben dat al uitvoerig gedaan in het eerste deel van deze studie over de Afscheiding van 1834 in Zeeland, bij het hoofdstuk Goes.

Het eind was dat ds. Budding in de provinciale vergadering van 23 oktober '39 als predikant van de Zeeuwse Afgescheiden kerken werd afgezet.Ga naar eindnoot39. Met als gevolg een scheuring in het kerkverband van de Chr. Afgescheidenen. Sommige gemeenten volgden Budding in hun geheel (al was dat getalsmatig soms erg klein): Heinkenszand, Kapelle, Krabbendijke, Sint Jan ten Heere (Aagtekerke), Biggekerke, Tholen, Oud-Vossemeer (op het eiland Tholen), de streekgemeente Duiveland en verder Sint Philipsland en Groede (Z.Vl.).

Soms vond een scheuring plaats, zoals in Goes, Baarland en Middelburg, aldus dr. C. Dekker. We voegen Axel (Zaamslag) in Zeeuwsch-Vlaanderen nog aan dit rijtje toe.

 

Doordat we niet beschikken over nadere gegevens kunnen we niet zeggen hoeveel leden van de gemeente te Middelburg ds. Budding met zich heeft meegetrokken. Hoogstwaarschijnlijk een kleine minderheid. Maar dat de gemeente in het najaar van 1839 terneergeslagen achterbleef is wel duidelijk. Van een bloeiend kerkelijk leven was geen sprake meer.

Gedurende de periode augustus '39 - mei '41 zijn geen kerkeraadsnotulen gemaakt, althans ze zijn niet te vinden. Ook de notulen van de provinciale vergaderingen - in 1840 was het er maar één - leveren wat Middelburg betreft nagenoeg niets op.

Pas vanaf mei '41 worden er weer kerkeraadsnotulen gemaakt, al is het maar voor een periode van ruim een half jaar. De gemeente had zich dus weer wat hersteld van de schade, die de afzetting van ds. Budding had veroorzaakt.

Voor de gemeente Middelburg is 1841 zelfs een belangrijk jaar geworden, een jaar van nieuwe initiatieven. We zullen die nieuwe periode (1841-'56) in een volgend hoofdstuk beschrijven.Ga naar eindnoot40.

[pagina 58]
[p. 58]

B. De periode 1841-1856

In 1841 vallen in het kerkelijk leven van de nog maar vijf jaar geleden ontstane Afgescheiden gemeente van Middelburg twee belangrijke feiten op. Niet alleen werd in dat jaar bij Koninklijk Besluit de gemeente in de burgerlijke maatschappij als een Chr. Afgescheiden gemeente erkend, maar ook kreeg ze de beschikking over een eigen kerkgebouw, waarin ze nu, niet meer gehinderd door vervolgingen haar kerkdiensten kon beleggen. Het wisselend vergaderen bij particulieren aan huis was voorbij.

Erkenning 8 juni 1841

In een rekest aan de Koning beriepen de ondertekenaars zich op een Koninklijk Besluit van 9 januari 1841, waarin de nieuwe koning Willem II de mogelijkheid tot het stichten van Afgescheiden gemeenten had versoepeld. We hebben een fotocopie van het verzoekschrift onder ogen gehad. Het was door 28 personen ondertekend, onder wie de beide ouderlingen Marinus Goossen en Johannes Minderhout, met de diaken Johannes Stephanus Ragut. Deze winkelier, getrouwd met Jozina Catharina de Smit, is op 12 januari 1866 overleden, 74 jaar oud.

Bij de reeks gemeenteleden staat de ons al bekende W. Brombacher, de oefenaar, bovenaan. Verder vinden we o.a. de namen van Marinus Noels en diens vrouw Janna Wijnand; en van Cornelis van der Bilt, de turfkruier en zijn vrouw Geertrui Vijgeboom, een dochter van de befaamde oefenaar Johan Willem Vijgeboom.

Om enigszins een overzicht te krijgen van de meeste Afgescheidenen in Middelburg in 1841, noemen we in een aantekening alle 28 namen met tussen haakjes een aantal persoonsgegevens eraan toegevoegd, voor zover die details in het voorafgaande nog niet zijn genoemd!Ga naar eindnoot1.

Bij Koninklijk Besluit van 8 juni 1841 nr. 95 werd de erkenning verkregen. Men zou kerken in een aangekocht woonhuis, staande op de Kinderdijk te Middelburg (wijk P no. 103).

Het was wel een heel druk jaar voor de kerkeraad. Het notulenboek begint met 21 mei 1841 en vanaf die datum werden er in de loop van hetzelfde jaar nog 31 (!) kerkeraadsvergaderingen genotuleerd. Wel een bewijs, dat er een

[pagina 59]
[p. 59]

opleving in het kerkelijk leven was gekomen. In elke gemeente brengt trouwens het bouwen of in orde brengen van een kerkgebouw veel activiteiten met zich mee. Men hoeft slechts aan de financiële kant van de zaak te denken met als hoofdprobleem: hoe krijgen we de koopsom gedekt, en hoe komen de toegezegde bijdragen op tijd binnen? Om maar te zwijgen over kleinere kwesties, die toch heel gevoelig konden liggen bijv. het verdelen van de zitplaatsen (die toen verhuurd werden).

In de notulen zijn heel wat uitgaafposten te vinden. We noemen alleen nog een onbelangrijk, maar wel tekenend detail: ‘Rekening repareren stoelmatten Æ’ 21,30’- Koster werd Pieter Minderhout voor Æ’ 26,- per jaar of 50 cent per week, ½ last turf, en verder ‘al de voorregten die het gemeentelijk reglement noemde’.

Heel belangrijk was en bleef uiteraard de preekvoorziening. Hoe kon die worden geregeld?

Weliswaar was in juni 1841 Goes een dominee rijk geworden, ds. C. van der Meulen, die af en toe ook in andere Zeeuwse gemeenten moest voorgaan, maar dat was maar mondjesmaat. Elke vacante gemeente - dus ook die van Middelburg - was gedwongen zoveel mogelijk van eigen mankracht gebruik te maken. Dit betekende, dat een ouderling in de dienst een preek voorlas of dat een oefenaar voorging. In Middelburg waren voor deze taak ook de catechiseermeester Willem Brombacher en ‘meester’ A. Westveer (uit Veere) beschikbaar.

Blijkbaar was niet iedereen even enthousiast over de toelating van Brombacher als voorganger. Daarom probeerde de kerkeraad zich te rechtvaardigen met een schriftelijke toestemming van de classis. Ouderling P. Geelhoed kreeg de opdracht deze aan te vragen. Maar de classis was van oordeel, dat het ‘schier overbodig’ was dit schriftelijk vast te leggen, omdat Brombacher bij iedereen bekend was. Een eenvoudige, mondelinge toestemming - en die vastgelegd in de notulen - werd voldoende geacht. Brombacher stond er echter op de benoeming persoonlijk zwart op wit te hebben, wat er wel op wijst, dat hij met oppositie had te kampen.

Aan de gemeente werd nu de classicale toestemming bekend gemaakt en tevens dat er gelegenheid bestond eventuele bezwaren in te dienen. Was het in orde, dan zou dat Brombacher schriftelijk worden meegedeeld.Ga naar eindnoot2.

Natuurlijk was het ideaal een eigen dominee te bezitten. Maar wie moest het worden? Het mooiste zou zijn iemand, die aspirant-dominees kon opleiden. Zou ds. Van Raalte in Ommen niet wat voor Middelburg zijn? Ouderling Geelhoed stelde voorzichtig voor, hem eens te laten komen preken. Dan kon de gemeente alvast kennis met hem maken. Maar Brombacher wilde liever - om het uitbrengen van een beroep te bespoedigen - een afgevaardigde naar Ommen sturen. Dit laatste gebeurde. Het werd ouderling Minderhout. Hij kreeg de beroepsbrief alvast mee!Ga naar eindnoot3.

Twee weken later kwam in de kerkeraad het classisbesluit ter sprake dat de beroepen predikant in Middelburg zijn standplaats zou hebben om samen met ds. Van der Meulen te Goes alle Zeeuwse gemeenten te bedienen. De volgende avond werd in een gemeentevergadering - in de kerk gehouden - verslag uitgebracht van een gesprek dat een week eerder met ds. Van

[pagina 60]
[p. 60]

Raalte had plaats gevonden. Daaruit bleek, dat deze ook beroepen was in Rotterdam en Den Hitzert (Zuid-Beijerland), een zeer uitgestrekt rayon, dat wel 10 à 12 gemeenten telde.

Verder voelde Van Raalte zich ook nog verbonden met Ommen; hij raadde de Middelburgers aan eerst eens aan de kerkeraad te Ommen te vragen, wat deze van het beroep dacht. Om kort te gaan, ds. Van Raalte viel uiteindelijk af.

Nu richtte Middelburg de blik op ds. Brummelkamp, toen dominee in Schiedam. De broeders bleven dus hoog in de boom zitten. In oktober 1841 drong de kerkeraad van Middelburg er bij ds. Brummelkamp op aan naar Middelburg te komen. Dat was immers een stad ‘met meer dan 13.000 zielen’. ‘Wie weet, Geliefde Broeder welke arbeid er hier in deze stad en onze Zeeuwsche streken tot uitbreiding der gemeente voor U.E.W. nog te doen valt.’ Hij zou in de eerste plaats dominee in Middelburg zijn en verder met ds. Van der Meulen van Goes zorgen voor ‘de nog herderloze gemeenten in Zeeland’.Ga naar eindnoot4. Maar ook Brummelkamp werd geen predikant bij de Afgescheidenen in Middelburg.

Dezen gingen het nu maar bij predikanten van ‘mindere’ bekendheid zoeken en in december '41 begonnen ze druk uit te oefenen op ds. H.G. Klijn te Kockengen (Utr.). Die gemente telde toen 125 zielenGa naar eindnoot5. en was dus maar klein. Ds. Klijn had het er maar moeilijk mee. In januari '42 schreef hij in verband met een door de gemeente van Middelburg op hem uit te brengen beroep, dat de provinciale vergadering van Noord-Brabant hem ook als herder en leraar wenste, speciaal voor de classis Klundert. Verder scheen de classis Flakkee met zijn antwoord op haar beroep niet tevreden te zijn; ze zou een deputatie van 3 personen naar Kockengen sturen om met de gemeente aldaar over het beroep te spreken. Hij wist niet wat hij doen moest. ‘De weg is voor mij hoogst beproevend.’ Misschien was het wel nodig, dat de provincie Zeeland en inzonderheid de gemeente van Middelburg in ‘onderhandeling’ trad met zijn gemeente te Kockengen. ‘Want indien de roeping Godlijk is, zal zoo wel de gemeente van mij als ik van de gemeente door den Heere worden losgemaakt.’Ga naar eindnoot6. We hebben hier weer een typisch voorbeeld van de opvattingen over het beroepingswerk door sommige Afgescheiden predikanten in die dagen gehuldigd.

Het resultaat in dit geval was, dat ds. Klijn meende niet naar Middelburg te kunnen gaan. Drie jaar later werd hij echter toch herder en leraar in de Zeeuwse hoofdstad (1845).

 

In die jaren kregen ook de gemeente van Goes en Axel-Neuzen-Zaamslag met dezelfde problemen te maken. Het ging om het zgn. ‘verroepen’ van predikanten, d.w.z.: mocht men een dominee die al een gemeente had, beroepen zonder dat zijn eigen gemeente en classis daarvoor toestemming hadden gegeven? Toen ds. Wildenbeest van Varsseveld in de Gelderse Achterhoek in 1848 door de gemeente van Goes was beroepen, bedankte hij op grond van de onhoudbare theorie, dat dit zonder die toestemming niet mocht. Ouderling Geense van Goes had nog geprobeerd hem het onjuiste van die opvatting te doen inzien door hem te schrijven: Als een gemeente

[pagina 61]
[p. 61]

en een classis hadden te beslissen over de plaats waar een beroepen predikant diende te werken, dan werd vergeten, dat die beide instanties ook maar uit mensen bestonden.

Ook ds. Van der Meulen te Goes had een meer gezonde kijk op de zaak van het verroepen van een predikant. Hij vond dat als er een beroep op een dominee werd uitgebracht ‘waaruit klaarlijk te zien is, dat het tot uitbreiding en welzijn der Kerk is, zoodanige verroeping mag plaats hebben en dat de gemeente, die zoodanige Leeraar heeft, op een Christelijke wijs verpligt is hun Leeraar te laten vertrekken’. De provinciale vergadering stemde met het oordeel van ds. Van der Meulen in.Ga naar eindnoot7.

In de kerkeraadsnotulen na 7 januari 1842 stuitten we helaas op een groot hiaat van liefst 3 jaar, zodat we ons voor onze informatie hoofdzakelijk moeten behelpen met de provinciale notulen en de correspondentie van de Middelburgse kerkeraad, in het kerkeraadsarchief bewaard gebleven.Ga naar eindnoot8.

 

Nu de kerkeraad er niet in geslaagd was ds. Klijn in 1842 naar Middelburg te krijgen, wilde men het met de 35-jarige student Joh. Laurens Lankhorst proberen.

Deze was in Schoonhoven enige jaren hulponderwijzer geweest, waarna ds. Brummelkamp - die toen in Schiedam stond - zijn best had gedaan hem als onderwijzer aan een aldaar op te richten Christelijke school te doen benoemen.

De school kwam echter niet van de grond en Lankhorst wilde nu theologie gaan studeren. De gemeente Axel-Neuzen in Zeeuwsch-Vlaanderen had al belangstelling voor hem getoond en was zelfs al ver gevorderd met hem over het betalen van de studiekosten en een eventueel beroep. Maar daar trokken de Middelburgers zich niets van aan; ze namen ook contact met hem op.

 

Hierover waren de Zeeuwsvlamingen zo verontwaardigd, dat ze de zaak op de provinciale vergadering brachten. Deze koos partij voor Axel-Neuzen en bestrafte de broeders te Middelburg, omdat deze het beroepingswerk in Axel-Neuzen hadden ‘bemoeilijkt’. Toch zou Lankhorst een kleine twee jaar later dominee in Middelburg worden, zij het slechts voor heel kort.

 

De jaren 1842 en '43 waren voor de gemeente van Middelburg niet zonder zorg en moeite. Het gemis van een eigen predikant, die leiding kon geven, liet zich pijnlijk gevoelen. Met de oefenaar Willem Brombacher waren er in de gemeente namelijk voortdurend conflicten, zodat de provinciale vergadering de gemeente Middelburg moest aanmanen meer in ‘liefde en eensgezindheid’ met elkaar om te gaan.Ga naar eindnoot9.

 

Diaken Joh.S. Ragut schreef aan de pas in Goes gekomen ds. Van der Meulen: Buiten God is de gemeente Middelburg als het ware een verlaten wees ‘en 't is of alles bang voor ons is. Zijn wij dan in zulk een akelig daglicht gekomen? Uw komst heeft hier veel opgewektheid teweeg gebracht. Want ook velen, die niet tot de gemeente behoren, komen in de kerk. Ook die

[pagina 62]
[p. 62]

oude man, die u bij Van de Putte het tekort in het genootschap hebt aangetoond. Met Brombacher is het nog niet tot zaken gekomen.’Ga naar eindnoot10.

Vijgeboom oefent 8 mei 1842 in Middelburg

In 1842 ontstond er een pijnlijk verschil van mening met ds. Van der Meulen uit Goes, omdat de kerkeraad van Middelburg op zondag 8 mei de zeer omstreden oefenaar Johan Willem Vijgeboom, toen al een 70-plusser had laten voorgaan.

De zaak zat zo: in het najaar van 1841 had Vijgeboom zich in Groningen gemeld om zich door ds. De Cock tot predikant te laten opleiden. In november '41 verklaarde de Groningse kerkeraad, dat hij voorlopig in de gemeente mocht blijven dienstdoen. Maar vanuit Leiden, waar Vijgeboom zich ook enige tijd had opgehouden, kwam negatieve informatie over hem binnen. Ds. Brummelkamp kon eveneens geen positieve inlichtingen verstrekken. En uit de gemeente Groningen zelf kwam ook kritiek op zijn voorgaan. Daarom besliste de kerkeraad van Groningen in april '42 dat Vijgeboom niet langer mocht catechiseren. De Cock had nog getracht hem zo lang mogelijk de hand boven het hoofd te houden.Ga naar eindnoot11.

Kort daarop was hij voor enige tijd uit Groningen vertrokken en logeerde de eerste dagen van mei in Middelburg, waar hij twee getrouwde dochters had wonen, beiden lid van de Afgescheiden kerk aldaar.Ga naar eindnoot12. In een brief van 18 mei 1842 deelde ouderling J. Minderhout de hele toedracht van de zaak aan ds. Van der Meulen mee. Vijgeboom ‘bij ons in het land komende’, d.i. Walcheren, vertelde, dat hij bij ds. De Cock in Groningen tot dominee was opgeleid. Volgens eigen zeggen moest hij met Pinksteren naar Amsterdam, waar hij voor ds. Van Velzen, die ziek was, ‘den Dienst mogt doen’.

Uit de gemeente kwamen inmiddels verzoeken om Vijgeboom eens voor te laten gaan en dus werd er bij hem geïnformeerd, hoe het er met zijn studie bij ds. De Cock voorstond, waarop hij ‘voldoende’ had geantwoord. Weliswaar had de kerkeraad van Middelburg wel gehoord, dat er bezwaren tegen Vijgeboom bestonden, maar van censuur of schorsing was niets bekend. En daar hij nu al verscheidene maanden in de leer was bij ds. De Cock, ‘een man veel uitmuntender van ligt en genade dan wij’, waren ze gaan denken: ‘er zal zeker bij Vijgeboom een groote verandering gekomen zijn’. Bovendien behoorde hij immers tot de Afgescheidenen en ds. De Cock en ds. Van Velzen waren ook predikant in de Afgescheiden kerk.

Al overwegende waren hun de teksten Gal. 6:1, 1 Tim. 5:1 en Matth. 18:21, 22 te binnen geschoten.Ga naar eindnoot13. En toen ze verder nog dachten aan de nood van de gemeente, sloeg de balans door om Vijgeboom uit te nodigen eens in de gemeente voor te gaan: verdienden ze nu wegens deze zaak scheurmakers genoemd te worden, nee toch? Het was natuurlijk wel onverstandig van hen geweest.

 

Maar wat hun het pijnlijkst had getroffen, waren Van der Meulens woorden: ‘Ik kan met geen goed hart u meer bedienen.’ Hadden ze als ‘opzieners’ gezondigd? Laat het zo zijn, maar kon dat voor ds. Van der Meulen

[pagina 63]
[p. 63]

een reden zijn om zich aan de hele gemeente te onttrekken? Ze hoopten vurig, dat hij te zijner tijd weer eens in Middelburg zou komen preken. Het kwam gelukkig weer goed.

Ook in een brief aan ds. De Cock sprak ouderling Minderhout nog namens de kerkeraad uit schuldig te staan door Vijgeboom te hebben toegelaten. Ze hadden te veel vertrouwen gehad in het ‘getuigenis’ van Vijgeboom en niet verwacht dat deze hen zou hebben ‘misleid’.Ga naar eindnoot14.

Ds. Joh. Laurens Lankhorst 3 maart 1844-19 mei 1844

Hiervoor hebben we al geschreven, dat de gemeente Middelburg in 1842 student Lankhorst op het oog had als haar toekomstige predikant, zeer tot ongenoegen van de gemeente Axel-Neuzen, die in haar beroepingswerk ook met hem bezig was. In oktober '42 werd bekend, dat hij het voorlopig beroep naar Middelburg had aangenomen.Ga naar eindnoot15. Maar hij moest natuurlijk eerst nog examen afleggen.

In de herfst van het volgend jaar (1843) begon het er dan op te lijken. In september '43 schreef Lankhorst vanuit Arnhem aan ds. Van der Meulen dat hij gehoopt had op de eerstkomende provinciale vergadering in Goes te kunnen worden geëxamineerd. Maar onverwachts was ds. Brummelkamp ziek geworden en deze vond het nu - gezien zijn gezondheidstoestand - beter ‘in het huidige seizoen’ niet naar Zeeland te gaan. Daarom verzocht Lankhorst toestemming om in Gelderland geëxamineerd te worden. Uiteindelijk zou het examen niet plaatsvinden in Goes, ook niet in Gelderland, maar in Schiedam, de plaats waar Brummelkamp nog maar kort geleden predikant was geweest.Ga naar eindnoot16. Deze had die stad gekozen, omdat dan meteen ook zijn opvolger in Schiedam, H.A. Leenmans, onderzocht zou kunnen worden.Ga naar eindnoot17. Had Brummelkamp eerst gedacht aan 21 december als examendag, het werd woensdag 13 december '43. Beide studenten slaagden. Op de vergadering in Schiedam waren aanwezig geweest de predikanten Brummelkamp en Van Raalte, met ds. Gardenier uit Wolphaartsdijk op Zuid-Beveland en ds. A.J. Betten uit Noordeloos in de Alblasserwaard in Zuid-Holland. Verder ouderling J. Minderhout uit Middelburg en enige kerkeraadsleden uit Zuid-Holland.

Het was een provinciale vergadering geweest van Scholtianen, die veel stof deed opwaaien.Ga naar eindnoot18. De typering ‘Scholtianen’ verdient in dit verband enige toelichting.

In Zuid-Holland en in sommige andere provincies was in het kerkverband van de Afgescheidenen zowel classicaal als provinciaal een breuk ontstaan als gevolg van verschil in visie op de positie van de eind 1840 afgezette ds. Scholte, en vooral op het al of niet invoeren van de Dordtse kerkenorde. In Zuid-Holland probeerden vooral ds. P.M. Dijksterhuis (Dordrecht) en ds. S.O. Los (Rotterdam) die scheuring ongedaan te maken.

In Zeeland was het ds. Van der Meulen van Goes, die heel voorzichtig in die richting koerste, maar rekening had te houden met een heftige oppositie.

De provinciale vergadering van Zeeland van 6 april 1843 - dus nog ruim voor Lankhorsts examen - had al fel op een dergelijke poging gereageerd.

[pagina 64]
[p. 64]

Op tafel lag een brief van ds. Dijksterhuis aan de kerkeraad van Middelburg met de ‘opwekking’ om zich met hem en anderen in Schiedam op een provinciale vergadering van Zuid-Holland te laten vertegenwoordigen. Maar dat was bij sommige Zeeuwen niet in goede aarde gevallen. Deze meenden, dat ds. Dijksterhuis c.s. met hun schrijven niets anders bedoelden dan om overal de Dordtse kerkenorde ingevoerd te krijgen, waardoor ook in de gemeenten van Zeeland scheuring en verdeeldheid konden ontstaan. Ds. Van der Meulen kreeg opdracht een antwoord ‘aan de zich nieuw opgeworpen Prov. vergadering van Zuid-Holland te Schiedam’ op te stellen ondertekend door alle leden van de vergadering, waarin de ‘listige aanslagen van dien brief ontdekt, en die vergadering bestraft wordt met de broederlijke vermaning van nalating en terugkering van zulke slinksche en sluwe handelingen’.

De kerkeraad van Middelburg had ook ds. Brummelkamps oordeel over de uitnodiging van Dijksterhuis c.s. gevraagd. Deze waarschuwde die kerkeraad ‘tegen de revolutiegeest van Dijksterhuis’, maar raadde wel aan iemand uit hun midden met br. Lankhorst op die vergadering te Schiedam als waarnemer aanwezig te laten zijn.Ga naar eindnoot19.

 

Lankhorst was dus op 13 december '43 in Schiedam geslaagd. Aan de eerstvolgende provinciale vergadering - die van 3 januari 1844 - vroeg hij of hij niet voor maart naar Middelburg hoefde te komen.

Maar dit verzoek wekte bij een aantal leden verzet. Nee, hij was verplicht zo spoedig mogelijk met zijn dienstwerk in Middelburg en in de provincie te beginnen. Op 3 maart 1844 is hij door ds. Van der Meulen als predikant van Middelburg bevestigd, nadat hij op 20 februari '44 met vrouw en kinderen in goede welstand per stoomboot in de Zeeuwse hoofdstad was gearriveerd.Ga naar eindnoot20.

Voordat hij in functie trad, was er toch nog een bepaalde moeilijkheid te omzeilen geweest, nl. de kwestie van het al of niet dragen van het predikantskostuum (mantel, bef, korte kuitbroek en driekanten steek). Het was een punt, dat toen in de Afgescheiden kerken heel gevoelig lag.

Ds. Van der Meulen verklaarde, dat hij evenals Lankhorst tegen het dragen van het ambtsgewaad was, omdat er ‘afgoderij’ mee werd gepleegd. Daarom zou hij als hij Lankhorst moest bevestigen zonder deze ‘monstering’ naar Middelburg komen. Het gevaar was ook, dat de Middelburgers hun nieuwe ds. Lankhorst zouden ‘verachten’. ‘Reeds is gebleken, dat een gedeelte van die gemeente zich hebben afgescheiden, om dat haar beroepen Leeraar bezwaard was het (ambtsgewaad) aan te doen.’ Zo sprak ds. Van der Meulen op de provinciale vergadering van 3 januari 1844, dus twee maanden voor de bevestiging van ds. Lankhorst. Wie het niet met hem eens was, moest het maar zeggen.

In die vergadering bracht men tegen zijn opvatting wel ‘gemoedelijke bezwaren’ in, maar niemand wilde ds. Van der Meulen om zijn mening ‘weigeren’.Ga naar eindnoot21.

Ds. Lankhorst stond nog maar net 2½ maand in Middelburg toen hij helaas op zondagmiddag 19 mei '44, 's middags om 2 uur, plotseling overleed,

[pagina 65]
[p. 65]

36 jaar oud, nalatende een bedroefde vrouw - nog maar kort geleden uit het kraambed hersteld - en vijf jonge kinderen.Ga naar eindnoot22. De weduwe heette van haar meisjesnaam Neeltje Ceelen.

Op de eerstvolgende provinciale vergaderingGa naar eindnoot23. deelde ouderling Minderhout het overlijden van ds. Lankhorst mee. Hij las een brief van de weduwe Lankhorst voor, gericht aan de kerkeraad van Middelburg. Hierin vertelde ze over de ‘droevige en drukkende toestand’, waarin ze met haar vijf nog kleine kinderen was achtergebleven.

De vergadering, diep begaan met het lot van de weduwe en haar kinderen, besloot dat de provincie Zeeland haar jaarlijks Æ’ 240,- zou uitkeren, waarvan de gemeente Middelburg de helft moest opbrengen; de andere helft kwam voor rekening van de overige gemeenten in Zeeland. In de loop van de tijd verbleekt het medelijden echter meestal. Zo ging het ook hier. Drie jaar later - in juni 1847 - droeg de kerkeraad ds. Klijn van Middelburg op, om, als hij binnenkort naar Holland ging, ook eens in Schoonhoven bij de weduwe Lankhorst aan te gaan. En haar het besluit van de laatst gehouden provinciale vergadering mee te delen, namelijk, dat de Zeeuwse kerken niet langer verplicht waren in de kosten van haar levensonderhoud bij te dragen. Ze had vroeger immers bij haar ouders gewerkt en zo haar brood verdiend. Waarom zou ze dat nu niet kunnen?Ga naar eindnoot24.

Enkele jaren later (1850) komt de weduwe Lankhorst nog eenmaal in de notulen voor. Men besloot ‘Juffr. Lankhorst’ het volgend jaar nog te bedelen, maar men kon niet langer voor haar blijven collecteren. In de gemeente zelf waren daarvoor teveel armen.Ga naar eindnoot25.

De financiële positie van predikantsweduwen en -wezen was in die dagen nog maar uiterst zwak, trouwens van alle weduwen en wezen.

Ds. Hendrik George Klijn 17 april 1845-18 juni 1849

Lankhorsts opvolger in Middelburg werd de 51-jarige Hendrik George Klijn; de achternaam Klijn was die van zijn moeder. In zijn eerste levensjaar in Utrecht had zich in het gezinsleven namelijk een vreselijk drama afgespeeld, waarvan hij toen zelf gelukkig nog niets besefte, want hij was nog maar 8 maanden oud, toen zijn vader Johan Georg Christiaan Rombach te Utrecht wegens roofmoord werd ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Als jongeman werd hij van beroep kamerbehanger. Hij bezat een sterk godsdienstig gekleurd gemoedsleven en al in 1832 was hij voorganger in een gezelschap te Utrecht. Hij ging vervolgens met de Afscheiding mee en werd een van de eerste ouderlingen in de gemeente te Utrecht. In die kwaliteit was hij afgevaardigde, zowel op de synode van Amsterdam (1836) als op die van Utrecht (1837).

Opgeleid door ds. Scholte werd hij in 1839 met C. van der Meulen geëxamineerd en tot predikant toegelaten. Zijn eerste gemeente werd in december 1839 die van Kockengen in de provincie Utrecht, en in april 1845 verwisselde hij die voor de gemeente te Middelburg. In 1849 is hij echter naar Noord-Amerika geëmigreerd.Ga naar eindnoot26.

Dat de Chr. Afgescheiden gemeente te Middelburg een nieuwe predikant had gekregen, werd ook merkbaar in het aanleggen van een nieuw notu-

[pagina 66]
[p. 66]

lenboek voor de kerkeraad, dat met 18 april '45 begint. De eerste notulen geven ons al dadelijk belangrijke informatie: ds. Klijn was op donderdag 17 april '45 met de zijnen in Middelburg gearriveerd en nog op de avond van diezelfde dag door zijn vroegere studiegenoot Van der Meulen als predikant bevestigd.Ga naar eindnoot27.

De volgende zondag had hij zijn intree gedaan met Jesaja 40:8 (laatste deel): ‘Maar het Woords Gods blijft tot in der eeuwigheid!’ In de middagdienst waren 2 kinderen gedoopt.

In de eerste door hem gepraesideerde kerkeraadsvergadering was nog een belangrijke beslissing genomen: ds. Klijn zou het ambtsgewaad dragen! Dit dus in tegenstelling met zijn overleden voorganger, die dit niet had willen doen, tengevolge waarvan heel wat kerkleden zich hadden onttrokken of niet meer in de kerk kwamen.

Blijkbaar was de kerkeraad daarvan toch wel geschrokken en liet nu noodgedwongen het dragen van het predikantskostuum toe. Misschien waren de ouderlingen in hun hart er nog wel voor, als hun dominee met mantel en bef op de preekstoel verscheen.

In elk geval werkte het positief, want de notulen noemen nu herhaaldelijk de namen van personen, die zich weer wilden aansluiten. En waarschijnlijk wist ds. Klijn met zijn preken ook het gemoed van zijn hoorders te raken. Toen diaken C. van de Putte ruim 5 maanden later aan ds. Van der Meulen schriftelijk vroeg eens op een avond in de week in Middelburg voor te gaan, kon hij ook meedelen, dat in de toestand van de Afgescheiden gemeente aldaar een wending ten goede was gekomen: ‘ruim een jaar geleden stonden wij verwoest te worden en nu schijnt het: de Heere wil nog geen voleinding met ons maken... den leeraar zijn dienstwerk word niet ongezegent gelaten en ook voegt de Heere er nog tot Zijne gemeente toe’.

Dit laatste was waar. Verscheidene oud-leden wilden zich weer bij de gemeente voegen. Hun namen staan telkens in de notulen genoemd. Er was er één bij, die niet kon inzien, dat hij fout had gedaan door bij de Afgescheiden kerk weg te gaan. Hij wilde nu wel weer terugkomen, maar zei er tegelijk bij, dat hij niet kon beloven ook in de kerk te komen, als ds. Gardenier van Wolphaartsdijk of ds. Van der Meulen van Goes preekte. Ds. Klijn - die wel in het ambtsgewaad op de preekstoel verscheen - wilde zijn collega's niet afvallen en haastte zich te verklaren, dat hij met hen ‘verenigd’ was. Wat echter niet wilde zeggen - nu de kwestie van het ambtsgewaad en van de Dordtse kerkenorde scheuring in de gemeente had veroorzaakt - dat hij nu ook voor het aannemen van de Dordtse kerkenorde was. Dat was niet zo, al was hij het daarmee in geest en strekking wel eens. Hij wilde ze niet als een ‘blindlap’ voor de ogen doen (dus niet blindelings volgen), omdat ze ‘onuitvoerbaar is in onze dagen’. Als illustratie noemde hij, dat ouderlingen en diakenen om de twee jaar moesten aftreden, terwijl een dominee zijn leven lang moest dienen.Ga naar eindnoot28.

Ds. Klijn sprak helemaal in de geest van een geschriftje van ds. C.G. de Moen van Den Ham in 1841 gepubliceerd: Berigt aan de gemeente onzes Heeren Jesu Christi in Nederland, waarin hij een kerkenorde een blindlap voor velen noemt.

[pagina 67]
[p. 67]

Een andere teruggekomen broeder - hij wilde later zelfs nog dominee worden - antwoordde op de vraag van ds. Klijn, hoe hij over de andere Afgescheiden dominees in Zeeland dacht: Bij ds. Gardenier (Wolphaartsdijk) had hij niet wat hij wel eens bij ds. Van der Meulen (Goes) en ds. Steketee (Nieuwdorp) voelde. Terecht antwoordde ds. Klijn hierop: niet uw gemoed, maar de bijbel moet uw regel zijn.

Gasthuiskerk

Hadden de Afgescheidenen vanaf hun erkenning in 1841 gekerkt in een daarvoor in orde gebracht pakhuis aan de Kinderdijk, enkele maanden na de komst van ds. Klijn gingen ze hun kerkdiensten houden in de door hen aangekochte zogenaamde St. Barberakapel of Gasthuiskerk in de Lange Delft te Middelburg.

Bij Koninklijk Besluit van 14 augustus 1845 nr. 118 hadden ze daarvoor toestemming gekregen. Het kerkje aan de Kinderdijk werd buiten gebruik gesteld en in 1851 voor Æ’ 1600,- verkocht.Ga naar eindnoot29.

Het kopen en in orde brengen van de Gasthuiskerk bracht natuurlijk geen geringe financiële consequenties met zich mee. Als borgen gaven zich op:

1.Johannes Minderhout, pelmolenaar.
2.Cornelis v.d. Putte, wonende onder Middelburgs Ambacht.
3.Philippus Six, landbouwer onder Serooskerke.
4.Pieter Geelhoed, bleker onder Koudekerke.
5.Simon Wisse, landbouwer onder Aagtekerke.
6.Abraham Maas, landbouwer onder Serooskerke.Ga naar eindnoot30.

Elk voor 1/6 deel = Æ’ 333,33.

De beide eerstgenoemden waren vooraanstaande kerkeraadsleden in de Afgescheiden kerk van Middelburg. Over Joh. Minderhout - de man van de begintijd - hebben we al enige personalia verstrekt. De naam Cornelis van de Putte komt wat later naar voren. Hij was evenals zijn vader van beroep hovenier in Middelburg Ambacht (dus het gebied dat vlak tegen de stad aanlag). Op 28 oktober 1824 was hij - 23 jaar oud - getrouwd met de 21-jarige Tannetje van Westen, ook wonende in Middelburg Ambacht. Van de vier getuigen bij de huwelijkssluiting woonden er drie in Middelburg Ambacht en een onder Koudekerke, waarvan het grondgebied zich ook uitstrekte tot vlak bij de stad.Ga naar eindnoot31. Op 14 juni 1877 is Cornelis van de Putte overleden, 75 jaar oud. In zijn overlijdensakte heette hij boomkweker van beroep.Ga naar eindnoot32.

We gaan weer terug naar de Gasthuiskerk. De zitplaatsen in de kerk werden in drie ‘klassen’ verdeeld, resp. van f 2,50 per jaar, f 2,- en f 1,25. Voor de domineesvrouw waren twee stoelen naast elkaar, en één verder in de kerk voor de meid. De ouderlingen en diakenen kregen een kussen. Men zou meester Westveer uit Veere vragen om voorlezer (preeklezer) te zijn.Ga naar eindnoot33. Op zondag 3 augustus '45 hielden de Afgescheidenen hun eerste dienst in de Gasthuiskerk, bij welke gelegenheid ds. Klijn preekte over Ps. 27: 4: ‘Een ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik alle dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in zijnen tempel.’

[pagina 68]
[p. 68]

's Middags doopte hij een kind van C. Willeboordse.

Nog in het najaar van hetzelfde jaar besloot men voor de verlichting van de kerk over te gaan op gaslicht. Blijkbaar viel het gebruik daarvan financieel tegen, want enkele jaren later vroeg men zich af in september, of men op zondagavond nog diensten zou beleggen ‘wegens de grote kosten van het licht’.Ga naar eindnoot34.

Bij een kerk hoort een koster, die zo mogelijk naast of vlak bij de kerk woont. In 1851 besloot de kerkeraad een kosterswoning in te richten in de middeleeuwse Gasthuiskerk. Meer dan f 600,- mocht het niet kosten. De koster mocht er dan vrij in wonen en kon met het zetten van stoven en via fooien en koffiedrinkers nog wat bijverdienen. Alles moest zuinig aan.

Eerst vond de koster, dat zijn salaris ‘te min’ was, maar de kerkeraad attendeerde hem erop, dat zijn werkzaamheden verminderd waren; hij hoefde immers geen geld meer op te halen. En - aldus de berisping - de kerk mocht er voortaan wel wat zindelijker uitzien. De koster ging nu akkoord, nadat de kerkeraad hem nog een geldelijke tegemoetkoming had toegezegd ‘als onverhoopt ds. Middel - in 1850 gekomen - ‘ons ontnomen zou worden, met als gevolg dat het aantal koffiedrinkers sterk zou verminderen’.Ga naar eindnoot35. Een merkwaardige toevoeging, die er weer eens op wijst hoe zwak het kerkelijk besef van vele kerkgangers in die dagen was door een te sterke binding aan de persoon van de predikant.

Met de komst van ds. Klijn viel duidelijk een opleving in de gemeente te constateren. Niet weinig personen gaven de wens te kennen belijdenis van hun geloof af te leggen. We geven een voorbeeld: ds. Klijn vroeg aan Elisabeth Ornee of de Afgescheiden kerk in Middelburg de ware kerk was. Elisabeth antwoordde: Voor zover ik daar licht in heb, ja. Hier wordt Jezus op het hoogst verheerlijkt en de mens op het diepst vernederd.

Vervolgens werd ze op haar geloofskennis onderzocht. Tenslotte werd haar nog gevraagd of ze iets had tegen een kerkeraadslid of iemand van de gemeente. Antwoord: nee. ‘Onder beding van genade wil ze in Gods wegen wandelen.’Ga naar eindnoot36.

Emigratie

De gemeente van Middelburg heeft van de emigratiedrift, die in de jaren 1846-'47 en eerstvolgende jaren onder de Afgescheidenen om zich heen greep, niet zoveel te lijden gehad als andere Zeeuwse gemeenten, zoals Borssele, Groede en Goes. We geven hier slechts een enkele bijzonderheid. In het voorjaar van 1847 was ds. Van der Meulen van Goes met een groot aantal Afgescheidenen de grote tocht naar de Nieuwe Wereld begonnen. De start was allerminst vlot verlopen: in Hellevoetsluis had de groep van ds. Van der Meulen wekenlang op gunstig weer moeten wachten. Het was in die periode, dat Van der Meulen, wiens schip in Hellevoetsluis ‘op stroom’ lag, een brief schreef naar ds. Klijn in Middelburg. Hierin vertelde hij in bewogen bewoordingen over ‘de drukkende armoede’, die op hun schip heerste. De kerkeraad besloot bij de gemeenteleden een huiscollecte te houden om zo nog iets ter ondersteuning van de arme schepelingen bij te dragen, en met dat doel ook andere gemeenten aan te schrijven.

[pagina 69]
[p. 69]

In augustus 1848 kreeg ds. Klijn in Middelburg zijn eerste beroep. Het kwam uit Dordrecht. Aan zijn kerkeraad vroeg hij: wat zou beter voor de gemeente zijn: gaan of blijven? Het laatste, vonden de broeders. Maar een half jaar later kwam er weer een beroep, nu uit Noord-Amerika. Het was ondertekend door de al geëmigreerde ds. Van Raalte en anderen. Klijn zou daar ‘leraar van de Hollandsche Colonie’ worden. De Middelburgers reageerden hierop ‘bewogen’ en ‘verschrikt’. Hoewel de kerkeraad nog wel probeerde ds. Klijn ervan te overtuigen, dat ‘de deur des Evangelies’ ook in Nederland geopend moest worden en dat zijn werk hier nog niet af was, bleef deze bij zijn beslissing. Hij voelde zich van God geroepen naar Amerika en moest dus gaan.Ga naar eindnoot37.

Op zondag 17 juni '49 preekte hij in een stampvolle kerk (‘eene grote schare van toehoorders’) zijn afscheid naar aanleiding van Matth. 28:20 ‘En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’

Van ds. Klijn is bewaard gebleven een lijst met teksten, waarover hij in zijn verschillende standplaatsen en in de gemeenten, waarin hij als gastdominee voorging, heeft gepreekt, zowel op zondagen als op een avond in de week. De lijst strekt zich uit over een tijdvak van ruim 44 jaar.Ga naar eindnoot38.

Uiteraard hebben we belangstelling voor de Zeeuwse periode van ds. Klijn (1845-'49). Uit de bovengenoemde lijst blijkt, dat hij in Middelburg systematisch uit de Heidelbergse Catechismus preekte, en de eerste rustdag van elk jaar 's middags weer met Zondag 1 begon. In Zeeland waren heel wat vacante gemeenten, die af en toe door ds. Klijn werden geholpen, waaronder aanvankelijk vooral het genabuurde Veere. Maar dat hield met juli 1846 op.

Volgens de tekstenlijst preekte hij ook meer dan eens in Baarland, Borssele, Goes, Yerseke, Kruiningen, Nieuwdorp, Wolphaartsdijk, gemeenten die alle op Zuid-Beveland liggen. Soms stak hij de Oosterschelde over en stond dan op de kansel te Zierikzee, of voer over de Westerschelde naar Zeeuwsch-Vlaanderen, waar hij voorging in Terneuzen (toen nog Neuzen geheten), Axel en Zaamslag, of in de kleine gemeente van Groede in westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Bij dergelijke gelegenheden bediende hij meestal ook de doop of het avondmaal.

In het laatste jaar van zijn Middelburgse periode (1849) preekte hij vrij geregeld op een doordeweekse dag in het dicht bij Middelburg gelegen ArnemuidenGa naar eindnoot39., waar ook een klein aantal Afgescheidenen of met hem sympathiserenden woonden.

Ds. Harmen Hendriks Middel 15 nov. 1850-5 okt. 1856

Nadat in de vacature eerst tevergeefs een drietal beroepen was uitgebracht, kon op zondag 15 november '50 de 54-jarige ds. H.H. Middel - gekomen van Gorinchem - door ds. W. Gardenier van Wolphaartsdijk als predikant van de Chr. Afgescheiden Gemeente van Middelburg worden bevestigd. Zijn predikantsloopbaan zou hij op zijn oude dag in een andere Zeeuwse gemeente - Wolphaartsdijk op Zuid-Beveland - beëindigen (1882). Toen hij daar stond, verscheen van zijn hand een soort levensgeschiedenis onder de titel Eenvoudig verhaal van Gods menigvuldige reddingen uit de grootste

[pagina 70]
[p. 70]

nooden (1866), dat ongeveer 18(!) herdrukken heeft beleefd. We raadpleegden een editie uit 1983. Daarin wijdde hij vier pagina's aan zijn Middelburgse periode (1850-'56).Ga naar eindnoot40.

Hij begint met: ‘Als gescheurd van veler hart (in Gorinchem) vertrok ik in november 1850 en werd kort daarop te Middelburg bevestigd. De toevloed van luisteraars was buitengewoon groot, vooral in de eerste vier jaren. Zodat de zogenaamde Smijtegeltskerk, met een galerij van circa driehonderd plaatsen vergroot, nog te klein was.

Had Neerlands God vroeger door vader Smijtegelt en andere godzalige mannen, de zuivere waarheid in dat gebouw doen verkondigen, het roerde mij soms innig mijn hart, dat de steen uit de muur en het hout uit de balk, als getuigen van Gods Majesteit, mij tot opwekking strekten, om de heerlijkheid Gods in het zaligen van arme zondaren et verdubbelde ijver te verkondigen. Een menigte van zondaren werd bekeerd en des Heeren volk opgebouwd in het heilig geloof, in de vaste hoop en de vurige liefde. Innig bond de Heere ons te zamen door de band des Geestes. Maar in mijn huiselijke kring hield God loutering en heiliging, hoe zwaar de beproeving ook voor het vlees mocht zijn.’

Verder zijn die vier pagina's hoofdzakelijk gewijd aan het in mystieke trant beschrijven van de ziekte en het sterven van zijn dochter Anna Hermina, ruim 18 jaar oud (4 februari 1854).

In de kerkeraadsnotulen van enkele weken eerder lezen we nog, dat de andere ambtsdragers zoveel mogelijk het huisbezoek voor het avondmaal zullen doen wegens ernstige ziekte van de dochter van de Leraar. Ds. Middel besluit de passages over zijn Middelburgse periode met: ‘Nog bijna twee jaren na de dood van mijn dochter bleef ik te Middelburg, ontving een beroep uit Amerika en van elders waarvoor ik moest bedanken. Maar in het najaar van 1856 bepaalde de Heere mij erbij, dat ik mij gereed moest maken om te vertrekken. Ik ontving een beroep naar DeventerGa naar eindnoot41., dat ik moest aannemen hoewel de inkomsten Æ’ 400,- minder waren en ik zeer begeerd bleef te Middelburg. Maar Gods wil had ik te volgen, hoe smartelijk ook het scheiden was, vooral van mijn geestelijke kinderen, die ik daar voor Christus had mogen winnen.’

Wanneer we ons nu voor het beschrijven van ds. Middels periode in Middelburg richten op de kerkeraadsnotulen van die tijd, dan geven we daaruit de volgende momenten, aangevuld met bijzonderheden uit de provinciale notulen.

In die dagen versloeg de merkwaardige ds. Budding - uit Amerika in Goes teruggekomen - zijn honderdtallen. Ook in Middelburg had hij nog zijn bewonderaars zitten. Het was deze situatie die ds. Middel zijn kerkeraad deed vragen wat te doen als de aanhangers van Budding vroegen deze ook eens in Middelburg in de Gasthuiskerk te laten preken.

Er waren wel gemeenteleden die graag zouden zien, dat de kerkeraad daarvoor toestemming gaf. Men besloot aan ds. Budding te schrijven, dat nog nooit aan een leraar, die de Christus preekte, de preekstoel (in de Gasthuiskerk) was geweigerd. Maar er ook aan te voegen, dat hij indertijd - toen hij nog ‘bij ons’ was - ‘door bijzaken veel schade, scheuring en twist’

[pagina 71]
[p. 71]

had veroorzaakt, zodat er maanden waren verlopen, voordat ‘de Gemeente weer geregeld opkwam’. Het werd dus een versluierde afwijzing.Ga naar eindnoot42. Op het heiligen van de sabbat werd scherp gelet, zeker waar het een kerkeraadslid betrof. Zo iemand diende het goede voorbeeld te geven. Zo lezen we in de notulen van augustus '52 dat men Rombout Langejan en H. Willemse, resp. als ouderling en diaken wenste. Weliswaar stelde men normaal een dubbeltal, maar er was voor die functies toen haast niemand te vinden in of dichtbij de stad. Wel zou men eerst onderzoeken of Langejan inderdaad op de sabbat ‘groentens moest klaarmaken’.

Dat was blijkbaar niet het geval, want beide voorgestelde kandidaten werden benoemd, terwijl Pieter Loois de functie van scriba kreeg toegewezen. Rombout Langejan was van beroep tuinman en is in januari '56 in Middelburg overleden, 63 jaar oud.Ga naar eindnoot43.

Pieter Loois zou decennia lang een vooraanstaande plaats in het kerkelijk leven van Middelburg innemnen. Zowel zijn zoon Abraham als zijn schoonzoon Jacobus Verhave zijn later predikant geworden.Ga naar eindnoot44.

Anti-toga beweging

Het jaar 1856 was zowel voor de Hervormde als voor de Afgescheiden kerk in Middelburg een jaar vol onrust, het meest nog in de eerstgenoemde gemeente.

In april '56 stelde ds. Middel op de prov. vergadering vast, dat ‘de tegen ons over staande partijen als Van den Oever, Budding en Van Dijke zich overal, waar ze maar kunnen, trachten in te dringen om te preediken’. Daardoor wisten ze velen - vooral Hervormden - te winnen. Zou het niet goed zijn - vroeg ds. Middel - dat ook de Afgescheiden dominees zich meer op pad begaven in plaats van altijd voor de eigen mensen op dezelfde plaats te preken?

Voor alle duidelijkheid geven we op het bovengenoemde enige toelichting. Maar daarvoor moeten we eerst de in 1855/56 in de Hervormde kerk van Middelburg geducht rumoermakende anti-toga beweging in het kort bespreken. Deze was ontstaan, toen de Hervormde predikanten in Middelburg op de preekstoel in toga verschenen. D. de Rijcke heeft hierover boeiend geschreven in zijn studie De anti-togabeweging te Middelburg voor ruim een halve eeuw.Ga naar eindnoot45.

Op zichzelf beschouwd was het al of niet dragen van een toga op de preekstoel niet zo'n belangrijk punt. Het behoorde immers tot de ‘middelmatige’ dingen, waarin voor- en tegenstanders elkaar best verdragen konden. Maar het was ook meer de aanleiding dan de oorzaak ervan dat in 1856 niet weinigen de Hervormde kerk van Middelburg verlieten of mokkend thuis bleven zitten. Die toga op de preekstoel was als het ware de druppel, die de emmer deed overlopen.

In elk geval bestond er samenhang met het feit, dat predikanten en lidmaten de belijdenisgeschriften als formulieren van eenheid van de Hervormde kerk ongestraft, ja zelfs vrijuit op zij konden schuiven en bestrijden.

In dit verband had in juni 1854 de Hervormde classis Harderwijk bij de synode een bezwaarschrift ingediend, waarin als illustratie van de bezwa-

[pagina 72]
[p. 72]

ren gewezen werd op de duidelijke ketterij, die dr. Meijboom, beroepen predikant te Amsterdam, in een studie over Het leven van Jezus te berde had gebracht: hij ontkende de Godheid van Christus en de verzoening door het bloed van Christus. Het classicaal bestuur van Middelburg betuigde haar instemming met het bezwaarschrift uit Harderwijk. Maar in juli '54 koos de Hervormde algemene synode partij voor de nieuwe koers en waarschuwde hen ‘die onrust veroorzaken in de Kerk en wantrouwen opwekken omtrent Evangeliedienaren en Kerkbestuur zich van dien onverstandigen en onchristelijken hoewel dan ook gemoedelijken ijver voortaan te onthouden.’

Dit was duidelijke taal en de meeste Middelburgse predikanten - op ds. Taats en ds. Ten Kate na - waren tot zwijgen gebracht.

In diezelfde tijd begon de toga-oorlog. Om enigzins vaste lijn te brengen in de kleding, waarin de dominees op de preekstoel verschenen, beval de synode het dragen van een plechtig, gepast en gemakkelijk ambtgewaad aan, namelijk een toga met bef en baret (deze laatste kon dan bij het begin van de dienst aan een knop aan de achterkant van de preekstoel worden gehangen). Die toga(mantel) was immers in vorige eeuwen ook door predikanten gedragen.

Spottend merkte één van de anti-togamensen hierbij op: ‘In een oud kleed een nieuwe leer’. Hij bedoelde hiermee: de predikanten wel het dragen van een nieuw ambtsgewaad uit vroeger tijden aanbevelen, daarbij uit het oog verliezend hun even oude roeping, nl. het voorstaan en bevorderen van de oude officiële kerkleer.

 

In de zomer van 1855 verspreidde zich het gerucht, dat alle Middelburgse predikanten de toga zouden gaan dragen. Het bleef voorlopig bij geruchten en vanaf de kansel werd niets aangekondigd. En zie, op een goede zondag verschenen ineens, zonder voorafgaande mededeling, de predikanten in toga op de Middelburgse preekstoelen. In de Oostkerk ontstond daardoor zoveel beroering, dat een groot aantal gemeenteleden de kerk uitliep en het enige tijd zeer rumoerig was. Vele kerkgangers lieten voortaan hun plaats leeg. Ze kerkten in andere gemeenten op Walcheren of gingen weer gezelschappen vormen.

In september 1855 belandde op de kerkeraadstafel een ‘adres’, een bezwaarschrift ondertekend door niet minder dan 107 manslidmaten. Daarin viel o.a. te lezen dat de vaderlandse kerk weinig goeds had te wachten van een synode, die ‘wars (is) van handhaving van leer en belijdenis’ en die nu kwam met een verouderd kleed, vroeger door de ‘kerkhervormers’ gedragen, maar ‘wier leer en belijdenis nimmer verouderen zullen’.

 

Waarom toch zo'n ‘onnodig predik-kostuum’, waaraan zo velen zich ergerden?

Het antwoord van de kerkeraad was voor de adressanten teleurstellend: de toga bleef. Later legde de kerkeraad er nog eens de nadruk op, dat het verschijnen in toga niets te maken had met welke leeropvatting (‘inzigten in de leer der zaligheid’) dan ook.Ga naar eindnoot46.

[pagina 73]
[p. 73]

De spanningen in de Middelburgse Hervormde gemeente zochten een uitweg. Slechts enkelingen voegden zich bij de Chr. Afgescheiden Gemeente.Ga naar eindnoot47.

Niet-Hervormde voorgangers uit Rotterdam, Dordrecht en Vlissingen van wie sommigen tot de Gereformeerden onder het Kruis behoorden, kwamen in Middelburg in stampvolle zaaltjes voor verontruste Hervormden preken.

In Vlissingen was al omstreeks 1852 een Kruisgemeente opgericht, waarvan in mei 1854 de sympathieke ds. J. Holster de predikant was. Weliswaar hoorden de anti-togamensen in Middelburg hem graag preken, maar een groot deel van hen moest toch niet zoveel van een Kruisgemeente hebben. Veel meer opgang maakte bij hen ds. L.G.C. Ledeboer, de afgezette Hervormde predikant van Benthuizen in Zuid-Holland, een ernstig en waardig man van patricische afkomst, die wegens zijn verboden godsdienstoefeningen tweemaal op het Leidse Gravensteen in gijzeling was gehouden en later door bijna heel Nederland aparte gemeenten stichtte. De Ledeboerianen waren evenals de andere ontevredenen zeer gehecht aan de aloude Dordtse leer, felle tegenstanders van de Evangelische gezangen, dwepend met de Psalmen van Datheen en moesten - evenals de Kruisgezinden - niets hebben van overheidsbemoeiing met zaken van kerkregering. In jonkheer Willem Versluijs, de vermogende landedelman van St. Jan ten Heere, een persoonlijke vriend van ds. Ledeboer, vonden ze een invloedrijke beschermer en in ds. Pieter van Dijke een inspirerend voorganger. Vooral toen deze in 1857 hertrouwde met Janna W.M. Meijer uit Middelburg en in dat jaar in de Zeeuwse hoofdstad kwam wonen, was de toeloop zeer groot. Over vergaderruimte behoefden de ‘Dijkianen’ zich niet bezorgd te maken, want jonkheer Versluijs had hun welwillend zijn zeer chique herenhuis met rijk gebeeldhouwde arduinstenen gevel in de Lange Delft in bruikleen afgestaan; het werd nu gedeeltelijk tot kerkgebouw ingericht.Ga naar eindnoot48.

Niet alleen bij de Hervormden, die tegen de toga waren, maakte de in 1856 in Middelburg ontstane gemeente van Van Dijke veel opgang, ze zoog ook niet weinig leden weg bij de Chr. Afgescheiden gemeente van ds. H.H. Middel. Deze vertrok in oktober 1856 naar Deventer. Van zijn afscheid van Middelburg vonden we het volgende verslagje, dat we hier enigszins verkort weergeven:

In de afscheidsdienst op zondagmiddag 5 oktober '56 hield ds. Middel ‘eene zielroerende rede’ over Hand. 20:32: ‘En nu broeders, ik beveel u Gode en den woorde zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.’ De toch ruime Gasthuiskerk kon de ‘samen gevloeide schare niet bevatten’. In het berichtje constateerde de kerkeraad, dat ds. Middel in Middelburg al veel zegen op zijn arbeid had mogen zien en hoopte, ‘dat het zaad hier in den akker gestrooid’, nog verder ontkiemen mocht en rijke vruchten dragen niet alleen van geloof en bekering, maar ook ‘van ware godzaligheid’.Ga naar eindnoot49.

In het lidmatenboek vonden we enigszins sporen terug van de zuigkracht van de in 1856 in Middelburg ontstane ‘Ledeboeriaanse’ gemeente van ds. Van Dijke, aanvankelijk een ‘afdeling’ van de zustergemeente in St. Jan ten

[pagina 74]
[p. 74]

Heere bij Aagtekerke. Tot hen die zijn ‘overgegaan’ tot Van Dijke behoorden ook koster Pieter Minderhout en zijn vrouw Pieternella Smallegange, met hun twee dochters Maria en Apolonia. Achter zijn naam staat ‘om rede hij naar de gemeente van Van Dijke gaat als koster’. Voor ons gevoel klinkt deze verklaring wel een beetje hatelijk. Ook een dochter van de bekende oefenaar Joh. Willem Vijgeboom - in december 1856 weduwe gewordenGa naar eindnoot50. - voegde zich bij de ‘Dijkianen’. In de aantekeningen geven we nog een aantal namen.Ga naar eindnoot51.

[pagina 77]
[p. 77]

C. De periode 1856-1869

Door het vertrek van ds. Middel naar Deventer in oktober 1856 was de Middelburgse gemeente weer vacant geworden. Nog geen maand later werd met algemene stemmen beroepen ds. J. Nentjes van Urk. Na zijn bedanken probeerde men het met hem voor de tweede maal. Opnieuw tevergeefs. Een beroep op ds. Dijksterhuis in Groningen - die daar met heftige oppositie van een ouderling te maken had - evenals dat op ds. A.S. Entingh te Harlingen - die daar nog maar ruim een jaar stond - bleven eveneens zonder positief resultaat.

 

Bij dit laatste beroep moeten we even stil staan, want ds. Entingh had vanuit Harlingen via een aantal schriftelijke vragen om inlichtingen over de situatie in de gemeente Middelburg verzocht. In de notulen zijn zowel deze vragen als het antwoord van de kerkeraad opgenomen.Ga naar eindnoot1. Die antwoorden geven ons enige waardevolle informatie over de toestand en verhoudingen in de Afgescheiden gemeente van Middelburg in 1857, het jaar waarin de troebelen met de Van Dijke-gemeente een dieptepunt hadden bereikt.

 

We geven hier de vragen met de antwoorden (samengevat);

1. Vraag - Hoe groot is de bevolking van uw stad?
  Antwoord - 15.000. Het eiland Walcheren telt 40.000 inwoners, van wie ‘van alle oorden tot de Godsdienst alhier toevloeien’.
2. Vraag - Hoe groot is het zielental van uw gemeente?
  Antwoord - Tussen de 600 en 700 zielen.
3. Vraag - Hoeveel leden zijn gerechtigd naar het Avondmaal te gaan, mannen en vrouwen afzonderlijk geteld?
  Antwoord - 134 mannen en 126 vrouwen.
4. Vraag - Is de gemeente uitgestrekt of wonen de leden hoofdzakelijk binnen de stad?
  Antwoord - De meeste leden wonen in de stad of in de omtrek daarvan, maar er wonen ook enige leden op een afstand van twee uur of minder.
5. Vraag - Is uw kerkgebouw ruim en hoeveel zitplaatsen zijn er?
  Antwoord - Het kerkgebouw is 23 ellen lang, 9.60 ellen breed, en 16 (!) ellen hoog, met 600 zitplaatsen. Maar er kunnen er nog meer in. ‘Het is nog een kerkgebouw van onze voorvaderen genaamd de Gasthuiskerk, waarin vroeger ds. Smijtegeld de bazuin des Evangelies geblazen heeft.’
6. Vraag - Heerst er ook een sterke oppositie-geest tussen u en die andere partijschappen? (Hier werd vooral gedoeld op de Van Dijkianen en waarschijnlijk in mindere mate op de Kruisgezinden en aanhangers van ds. Budding.)

[pagina 78]
[p. 78]

  Antwoord - Op deze belangrijke vraag antwoordde de kerkeraad, dat deze oppositie (oneensgezindheid, strijd) heel verschillend was en zowel persoonlijk als dogmatisch getint. Maar over het algemeen had die strijd toch het voordeel, dat er langzaam meer inzicht (‘onderscheidende kennis’) en ‘licht’ ontstond, waardoor de mensen ‘meer van het schepsel en uitwendige zaken afgebragt’ werden. De ervaring (‘ondervinding’) had al ‘klaar’ bevestigd dat de ‘hoogheid des harten komt voor den val’. Op wiens val hier gedoeld wordt is niet duidelijk.Ga naar eindnoot2. Maar als ‘bij 's Heeren volk het vleesch... onderligt’, ja dan kon worden geconstateerd, dat ze ‘met elkaar vereenigd’ zijn in een Geest en ware broederlijke liefde. Dit kwam ook tot uiting ‘in de openbare opkomst’ in de kerk (in de kerkgang dus).
7. Vraag - Hoe veel vertrekken en welke ‘gemakkelijkheden’ bezit de pastorie?
  Antwoord - Er is nog geen pastorie, maar men keek wel uit naar een geschikte woning. Vroeger huurde de dominee zelf een woning (ds. Entingh was beroepen op een tractement van Æ’ 1000,- met vrij wonen). Ds. Entingh bedankte.

Tot zover de vragen en antwoorden. In diezelfde kerkeraadsvergadering werd ook nog besloten geen avondmaal te houden op de zondag dat ds. Nentjes kwam preken, omdat men door de grote toeloop van hoorders bang was voor ‘wanorde’.

Harm Renting 17 okt. 1858-28 jan. '66

Nadat de gemeente van Middelburg de teleurstelling van nog een paar bedankjes had moeten verwerken, kwam met de komst van kandidaat H. Renting een eind aan de vacature. Hij was eerst opgeleid door ds. W.A. Kok te Hoogeveen, had daarna in Kampen gestudeerd, waar hij in juni '58 kandidaat was geworden.

 

Op zondag 4 juli '58 had proponent Harm Renting in Middelburg gepreekt en had heel goed voldaan ‘zijn jongheid in aanmerking nemende’. Als hij dinsdagavond weer voldeed dan zou men voorstellen hem te beroepen. Zo gebeurde het. Renting nam het beroep aan en nadat de gemeente ruim twee jaar herderloos was geweest, kon hij op 17 oktober '58 door ds. S.O. Los van Neuzen c.a. worden bevestigd. 's Middags deed hij zijn intree voor ‘eene talrijke schaar’ met Rom. 1:14 en 15: ‘Beiden Grieken en barbaren beiden wijzen en onwijzen, ben ik een schuldenaar; alzo hetgeen in mij is, dat is volwaardig om u ook die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen’.Ga naar eindnoot3. Vijf dagen eerder was hij in Diever (Dr.) getrouwd met de 24-jarige Hilligje ten Brink.

[pagina 79]
[p. 79]

En elf dagen eerder - 6 oktober '58 - had zijn examen in een prov. vergadering plaats ge vonden. Met grote vrijmoedigheid hadden de broeders zich eenparig voor zijn toelating verklaard.

In de volgende vergadering - januari '59 - was ds. Renting voor het eerst aanwezig en ‘belooft met ons de gemeente naar de kerkorde te willen regeren’. Dat was de Dordtse kerkenorde. De opvattingen van ds. Scholte c.s. over een kerkorde (namelijk die is niet nodig, Gods Woord alleen is voldoende) hadden dus hun greep op de gemeente verloren. Wat echter niet wilde zeggen, dat de kerkeraad nooit meer een kerkrechtelijk slippertje maakte. Enkele maanden later gleed hij namelijk weer uit. En wie was daarvan de oorzaak? Ds. Budding uit Goes. Dus nog altijd weer die fascinerende figuur uit de begintijd van de Afscheiding, wiens invloed nog steeds nawerkte. Het bleek in de prov. vergadering van 6 april 1859. Daarin las ds. Steketee van Nieuwdorp een protest van zijn kerkeraad voor, gericht tegen die van Middelburg. Want de Middelburgers hadden ds. Budding in hun eigen kerkgebouw laten preken, een man ‘die buiten de gemeenschap onzer kerk staat’. De prov. vergadering was het eens met het protest en toonde het ‘nare’ en ‘droevige’ van deze toelating aan: in de grond van de zaak betekende het ‘miskenning der kerk, vertreden van de Provinciale en Synodale besluiten en bedroeving der opregten’. Daarom behoorden de afgevaardigden van Middelburg bestraft te worden.

Het waren ds. Renting met de ouderlingen J. Minderhout en H. Willemse. Dezen waren zo onder de indruk, dat ze erkenden ‘niet goed’ te hebben gehandeld en ‘deden belijdenis van hun kwaad’. Dat was prachtig, maar ze moesten dit ook aan hun gemeente in Middelburg meedelen. De prov. vergadering voegde er nog aan toe te hopen, dat zo iets noch in Middelburg, noch elders weer zou plaats hebben.

Uit de ruim 7-jarige ambtsperiode van ds. Renting in Middelburg vermelden we nog de volgende kleine en grotere wederwaardigheden en wetenswaardigheden.

In de eerste maand van 1858 trad een nieuwe koster op, namelijk Johan Frederik Grand. Hij kreeg vrij wonen en licht plus de baten van het stoof- en koffiegeld, met nog Æ’ 1,- er bij. Maar dan moest hij wel zorgen, dat de kerkeraad ook een stoof kreeg. Grand nam hiermee genoegen onder voorwaarde dat hij tot Æ’ 2,- per week kwam; het ontbrekende verdiende zijn vrouw nu met wassen.Ga naar eindnoot4.

Zoals met nagenoeg elke dominee het geval zal zijn, kregen ook ds. Renting en zijn kerkeraad te maken met enkele moeilijke gemeenteleden. Een lid ‘van het Nieuwland’ kwam bijna nooit meer in de kerk, omdat hij niet ‘verenigd’ was met de prediking van de leraar. Deze zou - vooral in de toepassing van de preek - te scherp aandringen op naleving van Gods geboden.

 

Verder verklaarde hij zich niet bij een bepaald kerkelijk ‘ligchaam’ te hebben aangesloten, maar wel aan de Waarheid. En hij meende daarom gebruik te kunnen maken ‘van allerlei gezindheden’ waar hij de waarheid hoorde, zonder daardoor zijn belijdenis te verkrachten.

[pagina 80]
[p. 80]

Hoewel ds. Renting probeerde hem ervan te overtuigen, dat zo'n belijdenis niet alleen in strijd was met de officiële belijdenisgeschriften van de kerk, maar ook leiden moest ‘tot vele ongerijmdheden’, het mocht niet gelukken hem van zijn verkeerde zienswijze af te brengen. Ook wees ds. Renting hem op zijn ‘slordige’ levenswandel, die vooral in de opvoeding van zijn kinderen tot uiting kwam.

Uit de vele discussies met hem kwam duidelijk naar voren, dat hij alles met het begrip ‘christelijke vrijheid’ trachtte goed te praten, zodat volgens ds. Renting de conclusie wel moest zijn, dat hij het ‘antinomiaans stelsel’ sterk voorstond (d.w.z. de gelovigen hebben niet meer te maken met de wet, maar alleen nog met de genade. Dat deze opvatting gemakkelijk tot losbandigheid kon leiden, leerde de praktijk).

De zaak werd nog ingewikkelder, doordat de opposant de kerkeraad ervan beschuldigde zijn dochter onwettig te hebben gecensureerd. Ds. Renting bracht hier tegen in, dat de kerkeraad de censuur niet wegens haar zwangerschap, maar wegens haar hoererij had uitgeoefend.

Uiteindelijk kwam nu ook de vader zelf onder censuur te staan, met als gevolg, dat hij zich met ‘al de zijnen’ aan de Afgescheiden kerk onttrok en mededeelde zich bij ‘eene andere afdeeling’ te voegen.

Opening eerste Christelijke school Middelburg in sept. 1860 in de Gravenstraat

Een belangrijk feit in de geschiedenis van de Chr. Afgesch. kerk te Middelburg was de opening van de eerste Christelijke school op 3 september 1860. Omdat deze school uitging van de Afgescheiden kerk - de kerkeraad vormde het schoolbestuur - geven we enige aandacht aan deze gebeurtenis. Al verscheidene jaren lang had de kerkeraad af en toe over de wenselijkheid gesproken in Middelburg een ‘bijzondere’ school - zoals het toen heette - op te richten. Ook ds. Renting had er zich erg voor ingespannen. En op maandag 3 september 1860 was die wens in vervulling gegaan.

Van de opening van die school vonden we een uitvoerig verslag in het kerkelijk weekblad De Bazuin, dat we hier enigszins samengevat doorgeven. Om 10 uur 's morgens waren in het schoolgebouw in de Gravenstraat aanwezig ds. Renting en zijn kerkeraad van de Chr. Afgescheiden gemeente te Middelburg, met een aantal afgevaardigden van de gemeenteraad en de plaatselijke schoolcommissie. Ook waren present ds. Steketee van Nieuwdorp, ds. A. de Bruijne van Goes en ds. Gispen van Vlissingen (die kort geleden van de Kruisgezinde naar de Afgescheiden gemeente van Vlissingen was overgegaan): ‘terwijl ruim een 90-tal kinderen de voor hen bestemde plaatsen hadden ingenomen en de overgebleven ruimte door een menigte ouders en belangstellenden werd gevuld’.

Ds. Renting leidde de bijeenkomst en opende ‘de feesture met gezang en gebed en toonde in een beknopte rede het beginsel en het doel aan van de daarstelling van scholen als deze. Met nadruk verdedigde hij het Christelijk wetenschappelijk onderwijs en weerlegde met kragt de vaak hier tegen ingebragte bedenkingen. Voorts het woord tot den hoofdonderwijzer rigtende, bepaalde hij dezen bij het gewigt zijner werkzaamheden, stelde hem Ga naar eindnoot5.

[pagina 81]
[p. 81]

de verwachting van het schoolbestuur voor en eindigde met een alzijdige zegenbede over de betrekking, die hij hier stond te aanvaarden’.

Na nog het woord gericht te hebben tot de afgevaardigden van verschillende instanties, besloot hij de toespraak met het laten zingen van de laatste 4 regels van Ps. 118:12: ‘Och Heer, geef thans uw zegeningen, och Heer, geef heil op deze dag, och dat men op deez' eerstelingen, een rijke oogst van voorspoed zag.’

Vervolgens was het woord aan de hoofdonderwijzer, de 29-jarige H. VerseveldtGa naar eindnoot6. die sprak ‘over den noodzakelijken invloed van de Godsdienst op de wetenschap, en de treurige gevolgen van het verwerpen der eerste ter willen van de laatste. Na het schoolbestuur de verschillende commissies, de belangstellenden, de kinderen die Psalm 134 vers 3 aanhieven (“Dat 's Heeren zegen op u daal”) te hebben toegesproken, sloot hij met de gelegenheid open te stellen aan wie zich verder tot spreken mogt opgewekt gevoelen’. Nadat nog enige afgevaardigden het woord hadden gevoerd en hun goede wensen geuit ‘verhief zich (tenslotte) uit de schare eene stem, die met klem het gewigt en het voorregt van Christelijk onderwijs deed uitkomen, daarbij opwekkende en aansporende tot biddende werkzaamheid’. Ds. A. de Bruijne uit Goes ging tenslotte in ‘plegtig dankgebed’ voor.

Het verslag eindigt met: ‘'t was een gewigtig oogenblik voor schoolbestuur en Onderwijzer en een onvergetelijke ochtend voor Ouders en kinderen. Zij 's Heeren gunst voorts met ons en met onze school! zoo zij het!

 

Namens het Schoolbestuur,

P. Loois, scriba.’Ga naar eindnoot7.

Middelburg, 3 september 1860.

 

In de loop van de tijd had men samenwerking gezocht met ds. P. van Dijke, predikant van de oud-gereformeerden, en met jhr. W. Versluijs van St. Jan ten Heere bij Aagtekerke, het vermogend lid van de Ledeboeriaanse gemeente aldaar en met de ‘Vrienden van de Waarheid’, de bezwaarde Hervormden, die echter niet de Hervormde kerk wilden verlaten. Maar die pogingen tot samenwerking waren mislukt. Eén van de oorzaken daarvan was de vaccineverplichting. Vooral de oud-gereformeerden moesten daar niets van hebben.Ga naar eindnoot8.

Verscheidene malen is vergeefs geprobeerd bij de officiële instanties vrijstelling van deze verplichting te krijgen.

Bijna 4 jaar later (1864) ging het aantal leerlingen ineens met sprongen vooruit, mee als gevolg van het besluit van de kerkeraad de ‘schoolbehoeften’ gratis aan de leerlingen te verstrekken (en die te betalen uit een speciaal fonds). Niet minder dan 40 nieuwe kinderen kwamen na de vakantie op school. En kort daarop kwam er een nieuwe golf van aan vragen binnen om één of meer kinderen op school geplaatst te krijgen.Ga naar eindnoot9. Met als gevolg dat er een lokaal plus een fikse kwekeling bij moesten komen. Maar we kunnen ons nu niet verder met de geschiedenis van de school bezig houden. Alleen nog dit: in december 1865 werd de nieuwe onderwijzer Gerard de Braal door ds. Renting in de kerkeraadsvergadering verwelkomd. Deze was bereid ‘het formulier voor onderwijzers’ te ondertekenen. De 32-jarige De

[pagina 82]
[p. 82]

Braal kwam uit Den Haag en was getrouwd met de 25-jarige Elisabeth Sophia van Golverdinge. Daar was zijn schoonvader, de Haagse oefenaar, Jan van Golverdinge, in 1857 buiten het kerkverband van de Chr. Afgescheiden Gemeente in Den Haag (predikant ds. H. Joffers) geraakt. Ook De Braal en zijn vrouw hoorden bij de groep Golverdinge. Het grootste deel hiervan ging na 1860 over naar de Kruisgemeente in Den Haag (pred. R. Veldman). Of De Braal de groep-Golverdinge trouw bleef weten we niet, maar in elk geval stonden hij en zijn vrouw formeel gezien buiten de Chr. Afgescheiden gemeente van Middelburg. Hoe moest het nu verder?

 

Op verzoek van ds. Renting zijn kerkelijk standpunt te verduidelijken vertelde De Braal, dat hij ‘door tusschen komende onaangenaamheden in de gemeente te 's Gravenhage, buiten de kerkelijke gemeenschap geraakt is, hetwelk hem innig smart, want dat hij met hart en ziel aan de Afgescheiden Kerk verbonden is, waarom hij niets vuriger verlangt dan om weder in de gemeenschap der kerk te mogen delen’. Met blijdschap voldeed de kerkeraad aan zijn verzoek.Ga naar eindnoot10..

Kerken in het gebouw van de Evangelisch-Luthersen, 1863

In de zomer van '63 moest er in de eigen Gasthuiskerk nodig wat timmeren schilderwerk worden verricht, met als consequentie, dat men daarin tijdelijk niet meer kon kerken.

Er kwam een gelukkige oplossing. De kerkeraad van de Evangelisch-Lutherse gemeente verklaarde zich ‘met de meest mogelijke bereidwilligheid’ bereid haar kerkgebouw een aantal zondagen 's middags en 's avonds aan de Chr. Afgescheidenen af te staan.

‘Reeds 4 Zondagen maakte de gemeente hiervan een dankbaar gebruik en men zag ds. Renting steeds voor eene talrijke schaar den kansel in de Luthersche kerk beklimmen. Wie had dit voor 20 jaren kunnen denken. Waarlijk een bewijs van humaniteit.’Ga naar eindnoot11. Aldus een verslagje in De Bazuin. Als bewijs van erkentelijkheid besloot de kerkeraad 's avonds eenmaal een collecte te houden bestemd voor de Lutherse gemeente.Ga naar eindnoot12.

Bevrijd van de Fransen, 1813

De gereformeerden - dus ook de Afgescheidenen - zijn altijd gevoelig geweest voor het ‘godsdienstig’ herdenken van hoogtepunten in de geschiedenis van kerk en vaderland, al begon in de regel de herinnering aan die gedenkwaardige feiten op den duur weg te ebben. Maar in elk geval waren herdenkingen in de lijn van de bijbel, waarin ook steeds opgewekt wordt Gods grote daden te gedenken.

In november 1863 besloot de kerkeraad van de Middelburgse gemeente in een kerkdienst op dinsdagmorgen 17 november in predikatie en gebed ‘Neerlands verlossing van het Fransche juk in 1813’ plechtig en verheugd te gedenken.

Hij sloot zich daarmee aan bij een besluit van de algemene synode in augustus 1863 in Franeker gehouden. Op die synode waren als afgevaardigden van Zeeland aanwezig geweest ds. H. Renting en ouderling C. van de

[pagina 83]
[p. 83]

Putte, beiden te Middelburg en ds. C. Steketee van Nieuwdorp. Van de gehouden preek weten we verder niets af, wel dat de armen die dag een extraatje zouden krijgen.Ga naar eindnoot13.

Afscheid ds. Renting van Middelburg, 28 jan. 1866

In november 1865 ontving ds. Renting een beroep van de gemeente in de stad Groningen, dat hij aannam. Enkele weken voordat hij uit Middelburg vertrok, legden nog een groot aantal catechisanten geloofsbelijdenis af. Weliswaar bleek bij sommigen ‘de kennis der waarheid’ nog zwak, ‘maar de Leeraar vertrekt’. En daar om worden allen toch maar toegelaten, onder de belofte nog zoveel mogelijk te proberen hun kennis te vergroten. Het waren in totaal 20 catechisanten. Hun namen hebben we in de aantekeningen een plaatsje gegeven.Ga naar eindnoot14.

In de kerkeraadsvergadering van 26 januari '66 nam ds. Renting afscheid van zijn mede-ambtsdragers en bedankte hen o.a. ‘voor de gulheid, vriendschap en opregtheid’ die hij van allen had mogen genieten. Op zondag 28 januari kwam het definitieve einde van zijn predikantschap in Middelburg. Na voor het laatst gepreekt te hebben ‘voor een toevloed van hoorders, die het ruime kerkgebouw niet kon bevatten, nam hij zegenend afscheid van de gemeenteGa naar eindnoot15. en legde den Herdersstaf neder om die in de gemeente Groningen op te nemen. De Heere des wijngaards geven zijn Eerw. daar te maaijen, wat hij niet gezaaid heeft en brenge spoedig den man Zijn raads hier, om te maaijen wat Zijn Eerw. hier gezaaid heeft’, aldus scriba P. Loois in een berichtje in De Bazuin.Ga naar eindnoot16.

De vacature zou iets meer dan een jaar en 7 maanden duren. In die periode werd tweemaal tevergeefs een beroep uitgebracht. Eén van die beroepen predikanten had bij zijn bedankbrief twee briefjes met een voor hem onprettige inhoud ingesloten, hem vanuit Middelburg toegestuurd door de tegenstanders van zijn beroep. Natuurlijk was de kerkeraad verontwaardigd over dit achterbakse gedoe van een paar leden en besloot de eerstkomende zondag vanaf de preekstoel ‘een ernstig en krachtig woord over zulke snoode en duivelsche praktijken’ te laten horen.

Ds. Arie Littooij, 8 sept. 1867-1 mei 1908

Op 8 september 1867Ga naar eindnoot17. deed de 35-jarige ds. Arie Littooij, geboren in Klundert (N.Br.) en gekomen van de gemeente St. Annaparochie in het noorden van Friesland, zijn intree in Middelburg.Ga naar eindnoot18.

 

Hij stond daar nog geen half jaar, toen hij reeds een ernstige beschuldiging van een van zijn gemeenteleden kreeg te verduren. Marinus van der Werf schreef aan de kerkeraad, dat ds. Littooij ‘de leugen zou verkondigen’. In een preek zou hij gezegd hebben ‘dat de Heere Jezus in het Evangelie geschonken is in aanbieding aan allen, die onder de bediening van het Evangelie leven’. Van der Werf bracht zwaar geschut in stelling en verklaarde, dat die woorden in strijd waren met ‘de vijf artikelen tegen de Remonstranten, de oude schrijvers en Gods Woord’. Een merkwaardige volgorde! Maar de beschuldiging was zwaar.

[pagina 84]
[p. 84]

Van der Werf werd op de kerkeraad ontboden. Daar probeerde ds. Littooij hem uit Gods Woord en de belijdenis aan te tonen, dat, wat hij in de preek had gezegd, juist was. De beschuldiger liet zich echter niet overtuigen: Het zat vast op het woord geschonken (schenken).

Ds. Littooij vroeg nu aan Van der Werf of deze onderscheid maakte tussen ‘geven’ en ‘schenken’. Antwoord: nee. Daarop repliceerde ds. Littooij met het aanhalen van Joh. 6:33, waarin Jezus zelf zegt tot de joden, die van hem weggingen: ‘Mijn Vader geeft u dat ware brood, dat uit de hemel is nedergedaald.’

Van der Werf gaf niet toe, waarna de kerkeraad concludeerde, dat het in de grond van de zaak om een woordentwist ging. En omdat Van der Werf zijn dominee bij anderen had ‘gelasterd’, kreeg hij 14 dagen de tijd om schuld te bekennen; zo niet dan zou hij wegens laster worden gecensureerd. Inderdaad verscheen hij twee weken later weer op de kerkeraad. Hij bleef echter hardnekkig vol houden, dat ‘schenken in aanbieding’ zou betekenen ‘deelachtig’ maken. Ds. Littooij verklaarde zich nog eens nader en verduidelijkte, dat Christus ‘in werkelijke bezitting’ alleen aan de uitverkorenen werd geschonken. De kerkeraad vond nu, dat Van der Werf ds. Littooij dingen had laten zeggen, die deze niet had gezegd, verklaarde hem schuldig aan laster, censureerde hem en verwees hem naar de provinciale vergadering. Deze keurde het optreden van de kerkeraad goed, o.a. met een beroep op de 18-eeuwse oude schrijvers Alexander Comrie en Bartholomeus Ouboter in hun respectievelijke verklaringen van de desbetreffende Zondagen van de Heidelbergse Catechismus.

 

Het punt waar het hier om ging, was dat Van der Werf deed alsof in dit verband ‘schenken’ en ‘geven’ meteen ook ‘volledig in bezit stellen’ betekende, zodat hij ds. Littooij ervan beschuldigde de ‘algemene verzoening’ te leren. Er is echter verschil tussen het aanbieden van de genade in de belofte (met gelijktijdig bevel van geloof en bekering), en - om nu een ouderwetse term te gebruiken - de daadwerkelijke ‘toeëigening des heils’, anders gezegd de effectuering van de heilsbelofte, gewerkt door de H. Geest in de weg van het door Hem gewerkte geloof.Ga naar eindnoot19.

Aan het eind van het jaar (1868) kon Van der Werf na schuldbelijdenis van de censuur ontheven worden en kreeg een attestatie meer naar Zierikzee, waarheen hij was verhuisd.Ga naar eindnoot20.

 

In mei 1869 ontving ds. Littooij een beroep uit Schiedam. De kerkeraad hoopte ‘dat hij nog tot in lengte van dagen onder ons zou verblijven met veel vrucht op zijn arbeid’. Nu, het werd inderdaad tot in lengte van dagen, want ruim 40 jaar lang zou ds. Littooij de gemeente van Middelburg dienen.

 

We besluiten ons hoofdstuk over Middelburg met enige aandacht te schenken aan het gewichtige jaar 1869, toen op de algemene synode in juni van genoemd jaar, in de Zeeuwse hoofdstad gehouden, de vereniging met de Kruisgezinden tot stand kwam.

[pagina 85]
[p. 85]

Vereniging

Van de vier Zeeuwse afgevaardigden op de synode van Middelburg kwamen er twee uit deze stad, namelijk ds. A. Littooij en ouderling C. van de Putte.Ga naar eindnoot21.

Het hoogtepunt van deze synode was ongetwijfeld de landelijke vereniging tussen de Chr. Afgescheidenen en de Geref. Kerk (zoals de Kruisgemeenten zich sedert 1863 noemden). Christelijke Gereformeerde Kerk werd hierna de nieuwe naam.

Het is hier de plaats niet dieper op deze vereniging in te gaan. Alleen citeren we nog een gedeelte uit het slotwoord, dat S. van Velzen namens de Kamper docenten op de synode sprak. Zich richtend tot de 64-jarige W.A. Kok, predikant te Hoogeveen, zei hij o.m.: ‘Menigeen, toen hij zich voor de reis naar Middelburg gereed maakte, was niet zonder bezwaren. Maar hoe genoeglijk zijn we hier geweest; hoe gewenscht heeft ons verblijf hier voortgeduurd! Wij waren in een stad vergaderd, wier naam voorkomt onder de plaatsen waar de beroemde Synodale vergaderingen der zestiende en zeventiende eeuw gehouden zijn.

Ook de Synode van Middelburg van 1869 zal, mogen we verwachten, bij tijdgenoot en nakomeling in dankbaar aandenken gehouden worden. Wij zagen ons verzameld in een kerkgebouw (de Gasthuiskerk), waar een der meest gezegende leeraren der kerk in ons Vaderland (B. Smijtegelt) voor anderhalve eeuw de Gemeente is voorgegaan; een der leeraren wier schriften nog aan een dankbaar nageslacht tot voedsel strekken. Het is mij, alsof ik hem hoor, gelijk hij met krachtige stem ernstig, liefderijk en getrouw tot ontdekking, bestraffing, bestiering en vertroosting sprak.

Het is mij alsof ik hem daar zie staan, gelijk hij bij het vooruitzicht van donkere tijden zijn hart uitstortte in gebeden tot God, en smeekte voor de bewaring der Gemeente in de waarheid en de liefde. Zeker heeft hij menigmaal voor de Kerk in ons Vaderland tot God gebeden. En God heeft verhoord; wij zijn getuigen!

De waarheid die door hem verkondigd is, wordt ook door ons beleden. Al de gemeenten die hier vertegenwoordigd zijn, gevoelen zich met deze waarheid verbonden; in deze Vergadering zijn broeders en Gemeenten, die gedurende vele jaren van elkander verwijderd waren, hereenigd en zijn verscheidene besluiten genomen, die met den zegen des Heeren tot bevestiging, uitbreiding en opbouw der Gemeenten zullen strekken.

Al de synoden, die in de drie en dertig jaren sinds onzen uitgang uit het Hervormd Kerkgenootschap bij ons gehouden zijn, mogt ik bijwonen; maar ik kan getuigen, dat in geene dier Vergaderingen een meer broederlijke toon dan hier geheerscht heeft.’Ga naar eindnoot22.

We bepalen ons nu weer bij de vereniging zoals die daarna in Middelburg zelf plaats vond. Op maandag 5 juli 1869 vergaderden de verenigde kerkeraden voor het eerst samen. Ds. Littooij werd voor die vergadering als praeses aangewezen.Ga naar eindnoot23.

Men besloot als twee zelfstandige gemeenten te blij ven bestaan, die elk volkomen vrij waren in het beroepen van een predikant en het kiezen van ambtsdragers. Volgens een punt uit de akte van vereniging mocht dat: waar

[pagina 86]
[p. 86]

lokale, financiële of andere omstandigheden het wenselijk maakten dat beide gemeenten niet geheel ineensmolten, mocht het zelfstandig bestaan der Gemeente worden geëerbiedigd.

Op zondagavond zou er om de beurt slechts in een kerkgebouw worden gepreekt; het andere zou dan gesloten zijn. Het was de bedoeling, dat de laatste dinsdag van elke maand de beide kerkeraden gecombineerd zouden vergaderen.Ga naar eindnoot24. Het zou echter nog tot 1917 duren, voordat de kerken ook plaatselijk geheel samensmolten.

Met 1869 - het jaar van de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden - hebben we de tijdgrens van onze studie ongeveer bereikt. Ds. Arie Littooij was toen nog geen twee jaar geleden als Afgescheiden predikant in Middelburg gekomen. Toen hij daar in 1907 40 jaar had gestaan herdacht hij dat feit in een gedachtenisrede. Ze is in druk verschenen.Ga naar eindnoot25.

Hij merkte hierin op, dat hij de gemeente van Middelburg langer had gediend dan zijn vier voorgangers bij elkaar. De predikanten Lankhorst, Klijn, Middel en Renting - we hebben ze al behandeld - hadden samen zo'n 25 dienstjaren in Middelburg volgemaakt en hij (ds. Littooij) was nu al 40 jaar in de Zeeuwse hoofdstad als dominee actief geweest. Toen hij in 1867 het beroep naar Middelburg had gekregen, waarschuwde zijn ‘geestelijk vader’ ds. N.H. Dosker, toen predikant in Harlingen, hem ervoor, dat in Zeeland, wilde men het niet zeer moeilijk hebben, meer de Christen dan de Christus moest gepredikt worden; meer wie en wat wij door genade zijn, dan wie en wat God uit genade in en door Christus voor ons verloren zondaars is.

 

‘Daarom legde ik dan ook bij mijn intreepreek nadruk op de vraag ‘Zoo vraag ik dan, om wat reden gij mij hebt ontboden?’ En luide is door mij toen gezegd, dat ik gekomen was als dienaar van Christus, teneinde Hem den eenigen Naam onder den hemel gegeven om zalig te maken te verkondigen. Wanneer door de liefde van Christus gedrongen, die eenige Naam gepredikt en deze prediking bij aanvang en bij voortgang aan het hart geheiligd wordt, dan is die prediking niet zonder bezieling, niet dor en droog, dan geschiedt ze niet zonder vruchten af te werpen en bevinding te geven. In dezen kan men ook in uitersten vervallen, waarin de Heilige Schriften ons niet voorgaan en waarvoor wij ons, naar de Schriften, moeten wachten. Dat wij dienaren des Woords nimmer over de praktijk, dat is over het leven dat de Heilige Geest deelachtig maakt, moeten spreken, zegt en leert ons de Heere door en in Zijn woord niet.

Dat leert ons ook niet de tekst, die ik bij deze feestelijke gelegenheid voor U wensch te behandelenGa naar eindnoot26.. Deze leert ons veeleer het tegendeel.

Het moet zonder eenige toepassing m.i. niet zijn, gelijk ik eenmaal in afkeurende zin een Christen hoorde zeggen dat het steeds was: ‘Leerende de leer.’

Maar evenmin zooals een geheel ander man sprak: ‘Ik houd niet van bevindelijk preeken, ik wensch ze niet te leveren.’

Of zooals weer een ander zei: ‘toepassen is noch ingevlochten in de rede, noch aan het einde afzonderlijk gegeven, noodig. Dit zijn uitersten’.

[pagina 87]
[p. 87]

Volgens ds. Littooij was het wel nodig, dat een predikant in zijn preken zijn hoorders trachtte te bewegen tot het geloof. En het was ‘zeer profijtelijk’, als hij hen opwekte tot een persoonlijke beleving daarvan.Ga naar eindnoot27.

In zijn gedachtenisrede memoreerde hij ook nog het feit, dat op biddag 10 maart 1886 het 50-jarig bestaan van de gemeente was herdacht. Een berichtje in De BazuinGa naar eindnoot28. van dat jaar geeft ons daarover nog enkele details: ‘Is door vele Christelijke Gereformeerde Gemeenten haar 50-jarig bestaan herdacht, ook de Gemeente te Middelburg, afdeeling Lange Delft mocht op biddag 10 Maart dat voorrecht herdenken. Des morgens werd het gewone biduur gehouden door ds. Valk (L. v.d. Valk, predikant te Delft), des namiddags werd door haar leeraar, naar aanleiding van 1 Sam. 7:12 dat heuglijk feit herdacht en des avonds trad Ds. Valk bij vernieuwing op en sprak naar aanleiding van Joh. 10:11-16, waarna door ds. Keulemans nog een woord werd gesproken en geëindigd met dankzegging. Het was waarlijk een vreugde dag; en de opkomst uitnemend. Den Heere alleen, die in zoo vele opzichten ons gezegend heeft de eer en de dankzegging!

 

Namens den Kerkeraad,

J.A. Pouwer, scriba’

Ds. Littooij heeft op kerkelijk en politiek terrein grote activiteiten ontplooid. We kunnen daarop hier nu niet nader ingaan, het zou ons, gelet op het bestek van dit boek, te ver voeren. Vooral in de Zeeuwse kerken bekleedde hij een vooraanstaande positie, en legde daarop een gezond-Gereformeerd stempel.Ga naar eindnoot29. In ons hoofdstuk over de Gereformeerde gemeente onder het Kruis te Middelburg zullen we uiteraard nog aandacht schenken aan ds. Mattheus Keulemans, die na de vereniging van 1869 ds. Littooij's directe collega is geworden.

[pagina 88]
[p. 88]

D. De gemeente onder het kruis te Middelburg

Was in 1852 in Vlissingen een Kruisgemeente ontstaan, zes jaar later werd er één in Middelburg geïnstitueerd (1858). In het kerkelijk leven in de Zeeuwse hoofdstad was het in dat jaar onrustig, vooral in de Hervormde kerk.

Het was een direct gevolg van de twee jaar eerder (in 1856) in die gemeente ontstane ‘anti-togabeweging’, die we al in ons tweede hoofdstuk over Middelburg hebben beschreven. In wezen was deze een protest tegen de steeds meer vanaf de Hervormde kansels verkondigde kritiek op de officiële belijdenisgeschriften van de kerk, als gevolg van een vrijpostig uitgeoefende bijbelkritiek.

 

Vele verontrusten lieten zich niet meer de in Hervormde kerkdiensten zien, maar zochten hun zielevoedsel nu in de orthodoxe bevindelijke prediking van de Ledeboeriaanse gemeenten, waarvan o.a. ds. Pieter van Dijke de

[pagina 89]
[p. 89]

voorganger was. Deze was in die tijd zelfs in Middelburg komen wonen, al is hij er niet langer dan ruim een jaar gebleven.

Ook vergaderden de anti-togamensen wel apart, voor welke samenkomsten dan orthodoxe predikanten van elders werden uitgenodigd. De Vlissingse Kruisgemeente bezat eveneens enige aantrekkingskracht, althans wat de prediking van de jonge, sympathieke predikant J. Holster betrof. Op uitnodiging van enige anti-togamannen, die graag bij hem kerkten - aldus De Rijcke - preekte hij nu en dan in de week ook in Middelburg en wel in een voor dit doel gehuurd pakhuis op de Nieuwe Haven, dat bij zulke gelegenheden overvol was. Een enkele maal kwam de toen nog grote voorman van de Kruisgezinden, ds. Cornelis van den Oever uit Rotterdam naar Vlissingen en bezocht dan ook Middelburg, waar hij later - in 1858 - in een uitgebroken perceel aan de St. Pieterstraat een Kruisgemeente stichtte met zijn zoon Harm als predikant. Aldus De RijckeGa naar eindnoot1..

Deze Harm, eigenlijk Hermanus van den Oever Czn, in januari 1826 in Rotterdam geboren, had voor zijn komst naar Middelburg al in Oud-Vossemeer op Tholen (1854) en in Bierum in Groningerland (1856) gestaan. Zijn opvolger in Middelburg werd in 1861 Mattheus Keulemans, in 1836 in Rotterdam geboren en in 1902 in Schoonhoven overleden. Door zijn Hervormde moeder - zowel zijn vader als latere stiefvader waren roomskatholiek - werd hij in Rotterdam op catechisatie gedaan bij de geleerde, later professor geworden, Hervormde dominee J.J. Doedes, die ook als catecheet naam begon te maken. Maar hoe bekwaam ook en hoe zeer ook een verklaard tegenstander van leervrijheid in de Hervormde kerk, op de inhoud van de kerkelijke belijdenisgeschriften had ook hij kritiek.

Zijn jonge catechisant Mattheus Keulemans - die veel in de ‘oude schrijvers’ las - merkte dit op en ging met hem debatteren over leerstukken als erfzonde en uitverkiezing. Misschien deed hij dit in jeugdige overmoed wat al te onbescheiden, in elk geval, ds. Doedes stuurde hem van de catechisatie weg en zijn collega en vriend ds. J.J. van Oosterzee - later ook professor geworden - wilde nu de jonge Keulemans als catechisant niet overnemen. Mattheus sloot zich nu aan bij de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Rotterdam, waar de zeer bevindelijke Cornelis van den Oever, een sterke persoonlijkheid, predikant was. Deze zag wel wat in de jonge schoenmakersknecht en leidde hem op voor het predikantschap.

 

Mattheus Keulemans was nog maar ruim 20 jaar, toen hij in mei 1857 door zijn leermeester in Woerden als predikant bij de Kruisgemeente aldaar werd bevestigd in een gehuurd koetshuis in de Achterstraat, dat als kerk dienst deed. Het was dus kort voor 1858, een zwart jaar in de geschiedenis van de Kruisgemeenten, want in oktober van genoemd jaar leidde een conflictsituatie tot een daverende explosie; de wegens zijn heerszucht en onkerkrechtelijk optreden steeds meer omstreden geraakte ‘leider’ ds. C. van den Oever werd geschorst! We gaan hier niet nader op in. De belangstellende lezer kan dat alles beschreven vinden in de studie Kruisdominees van dr. F.L. Bos en in de kort geleden verschenen studie van dr. C. Smits: De Afscheiding van 1834, deel VIIGa naar eindnoot2..

[pagina 90]
[p. 90]

Ds. Keulemans, de beide zoons van Van den Oever (beiden ook predikant) en nog wel meer aanhangers van ds. van den Oever sr. erkenden diens schorsing niet en raakten met enkele groepen buiten het kerkverband.

In juli 1860 werd Keulemans dominee bij de Kruisgemeente in Zwartsluis, althans bij de groep die de zijde van ds. C. van den Oever had gekozenGa naar eindnoot3.. Een jaar later zag de afgescheurde Van den Oever-groep aldaar haar dominee Keulemans reeds weer naar Middelburg vertrekken, als opvolger van Hermanus van den Oever, de zoon van de ‘paus der Kruisgezinden’, zoals vader Cornelis van den Oever wel eens genoemd is. Op 15 september 1861 is hij in de Zeeuwse hoofdstad bevestigd.

De bovengenoemde biografische details vullen we hier aan met gegevens door ds. Keulemans zelf gepubliceerd in zijn vele jaren later uitgesproken Leerrede ter gelegenheid van zijn 40-jarige ambtsbediening op 23 mei 1897 te Schoonhoven, waar hij toen predikant was, onder de titel: Jeremia's bevestiging.

We lezen daarin o.a. over zijn opleiding: ‘Ik was niet toegerust, zoals tegenwoordig de dienaren des Heeren in het ambt treden, opgeleid op gymnasium en Universiteit of Theologische school. Nee, op 13-jarige leeftijd had ik de lagere school verlaten en tot mijn 18e jaar wel het een en ander gelezen, maar aan studie niets gedaan. Toen heb ik anderhalf jaar lang al de catechisaties bijgewoond, niet van enige professor in de practica, maar van een man, die wel het roer van een schuit en de boomstok had leren hanteren, maar nooit geleerd had hoe hij catechiseren moest (ds. C. van den Oever). In die tijd heb ik negen maanden lang tweemaal per week van een em. predikant uit de Hervormde Kerk les gehad in Hebreeuws en Grieks; maar om iets te noemen, van exegese of homiletiek had ik nooit iets vernomen, ja ik twijfel of ik die woorden zelfs wel ooit had gehoord, en toch moest ik exegeet en homileet zijn. Maar God was het, die mij riep tot profeet d.i. tot herder en leraar.’

En over zijn eerste drie gemeenten Woerden, Zwartsluis en Middelburg schreef hij:

‘Zo werd ik na anderhalf jaar (voorbereiding) predikant te Woerden, na voor een beroep van 's Gravenmoer en Apeldoorn bedankt te hebben. God zegende mijn werk daar kennelijk: onder ouden en jongen werden er bekeerd; uitwendig werd de gemeente gebouwd en het volk Gods werd geleerd en getroost. Na, niet dan na bange strijd, voor het beroep van Oosterend op Tessel bedankt te hebben, werd ik te Zwartsluis beroepen en ging, na drie jaren in Woerden gearbeid te hebben, daarheen.

Vijf maanden daar zijnde, werd ik naar Emden beroepen, maar had geen vrijmoedigheid te gaan. Binnen het jaar kreeg ik het beroep van Middelburg, maar naar Zeelands hoofdstad durfde ik niet; ik dacht, dat ik slechts geroepen was om dorpspredikant te zijn, en ik bedankte voor Middelburg. Maar Middelburg hield aan en, door de Heere bestraft over mijn bedanken en door Hem gewezen op zijn woorden tot mij op verschillende wijzen en ook in de bevestigingstekst, ging ik er heen en werd er 15 april 1861 bevestigd.’ (Keulemans herinnering is hier niet helemaal zuiver meer: het moet zijn 15 september '61.)

[pagina 91]
[p. 91]

‘Daar (in Middelburg) was wat te leren voor mij! Tot hiertoe was ik gesteund door mannen van rijke ervaring en helder doorzicht, als aan hun hand, maar achter de schaapjes aangekomen, maar nu kreeg ik mede-opzieners, die wel goede mensen, vrome christenen waren, maar aan wie ik tot steun niets had.

Ik was zelf slechts 24 jaar en de gemeente die ik kreeg, zat grotendeels wat roemen betreft, hoog in de wolken, en vloeide over van godsdienstige gemoedelijkheid, maar rechte zelfkennis en degelijke godskennis ontbrak. In '68 vloeide echter een milde stroom des Geestes en dit herhaalde zich van nov. '80 tot maart '81.

In 1863 werd ik bij herhaling in Den Haag beroepen, maar had telkens bedankt en nu meende ieder, ik zou als predikant van Middelburg sterven. Nu, wat ongesteldheid betreft, was het er meermalen niet zo ver af. Maar telkens herstelde ik spoedig, zodat ik, in de 28 jaren van mijn bediening in Middelburg, geen 28 maal verhinderd ben geweest te prediken, hoewel ik het elke zondag drie malen deed.

Vele beroepen kreeg ik nog, maar ieder, die mij kende en wist hoe ik in mijn gemeente arbeidde, zei of dacht: tevergeefs. Maar mijn gemeente breidde zich uit, mijn lichaam werd zwakker, mijn geest afgemat. Ik begreep, dat het zo niet langer kon en toen Zierikzee in '89 mij riep, volgde ik, hoeveel verloochening er ook aan verbonden was, de roeping op, mij zelf wel bewust, dat ik in Gods weg was.’

We keren nu naar ds. Keulemans' Middelburgse periode terug. De kerk van de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Middelburg stond in de St. Pieterstraat en werd in de volksmond meestal het St. Pieterstraatkerkje genoemdGa naar eindnoot4.. Prof. G. Wisse haalt in zijn Memoires de volgende herinneringen op: ‘Het was een zeer groot woonhuis geweest, later ingericht tot kerk. Aan de buitenkant met z'n witgekalkte ruiten was er niet veel kerkelijks aan te zien. Van binnen was het netjes, maar zeer eenvoudig ingericht tot kerkgebruik; er konden naar schatting een 400 mensen in. Er was naar de Zeeuwse gewoonte van die tijd zondags driemaal kerkdienst om 9.30, om 2 en om 6 uur.

's Middags was het altijd het meest vol. Keulemannetje (zo heette hij in de wandeling) trok vooral in zijn eerste jaren veel toeloop. Ze stonden soms in de paden. Keulemans preekte op eenvoudige wijze de bevindelijke waarheid naar de Schrift. Helemaal niet ziekelijk, maar gezond en daarom innig, naar het hart van Jeruzalem, en goed onderscheidelijk en ontdekkend. Toch (ik herinner het mij nog levendig) Evangelisch. Keulemans zelf leefde een nauw teer leven met de Heere; hij was uitermate zwak van gezondheid, een asthmalijder, toch preekte hij driemaal zondags. Meermalen van bed naar de kansel en van de kansel naar bed. En met zegen heeft hij gearbeid.’Ga naar eindnoot5. Het kerkgebouw telde in 1873 in totaal 294 zitplaatsen waarvan er zich 45 op de galerij bevondenGa naar eindnoot6..

 

Gezien de tijdgrens van onze studie (plm. 1869) beperken we ons nu tot de periode van zijn predikantschap in Middelburg gedurende de jaren 1861-'69. In 1889 is hij uit de Zeeuwse hoofdstad vertrokken naar Zierikzee en

[pagina 92]
[p. 92]

vervolgens nog dominee geworden in Schoonhoven-B en Willige Langerak (een gemeente uit de Doleantie ontstaan). In 1902 is hij in Schoonhoven overleden, 65 jaar oud.

Ds. Keulemans stond sinds 4 jaar in Middelburg, toen hij zich in 1865 - teleurgesteld in ds. C. van den Oever - losmaakte van de Van den Oevergroep. Het was mee een gevolg van zware, op het ethische vlak liggende beschuldigingen tegen ds. Van den Oever ingebracht. En in september '64 moest aan de gemeente worden meegedeeld, dat diens zoon ds. Hermanus van den Oever, de voorganger van Keulemans in Middelburg, als predikant was afgezet ‘omdat hij wegens onchristelijke levenswijze’ de gemeente van Poortvliet op Tholen had verlaten.

Zo belandde ds. Keulemans met zijn gemeente weer in de hoofdstroom van de Kruisgezinden, in het oude kerkverband dus. Terloops merken we hier op, dat hij in 1869 meedeed aan de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden, en in 1892 ook aan die met de Dolerenden.

Gelukkig zijn de kerkeraadsnotulen van de Kruisgemeente in Middelburg bewaard geblevenGa naar eindnoot7., al beginnen ze pas met 31 januari 1863, terwijl de gemeente al in 1858 door ds. Cornelis van den Oever zelf was geïnstitueerd. We zijn nu in staat enig licht te laten vallen op de tot nu toe onbekende geschiedenis van de Middelburgse Kruisgemeente in het tijdvak 1863-'69. Weliswaar zijn de notulen niet lang, integendeel, ze zijn kort en zakelijk. Maar omdat de kerkeraad in de regel trouw om de twee weken vergaderde, geven de notulen alles bij elkaar genomen toch nog enige informatie van betekenis.

Een enkele maal zijn de tussenpozen wat langer. Ten gevolge van ziekte van de predikant? In augustus '65 ging ds. Keulemans enige weken met ziekteverlof wegens ‘toenemende zwakheid des lichaams’. We schreven al dat zijn gezondheid niet sterk was.

In november' 65 kreeg hij toestemming elke week een dag huisbezoek te doen in plaats van al die bezoeken in verband met het te houden Avondmaal in een week af te leggen, omdat hij anders te veel moest lopen, wat hij niet meer kon opbrengen. Ja, in die tijd bestond er nog geen auto of fiets, de bezoekadressen moesten lopende worden opgezocht. Als het een beetje meezat, kon er een enkele keer van een rijtuigje gebruik worden gemaakt. Maar al was ds. Keulemans dan gauw lichamelijk vermoeid, in oktober '65 was hij geestelijk zeer verkwikt thuisgekomen, na in het begin van de maand de Algemene Vergadering te Amsterdam te hebben meegemaakt. Het was de synode geweest, waarin ‘de gewenschste vereeniging’ was gesloten als gevolg waarvan ook ds. Keulemans met zijn tot nu toe buiten het kerkverband staande gemeente te Middelburg weer binnen dit verband van de Kruisgemeenten terugkeerde. Zijn kerkeraadsleden betuigden enkele dagen later ‘hun genoegen in de vereeniging’.Ga naar eindnoot8. Het heuglijke feit zou de eerstvolgende zondag aan de gemeente worden bekend gemaakt.

 

In die jaren was op Zuid-Beveland in Kattendijke bij Goes een merkwaardige ‘vrije’ gemeente ontstaan, die bij geen enkel kerkverband wilde behoren, en waarvan de niet onbegaafde en ook niet onbemiddelde oefenaar

[pagina 93]
[p. 93]

Cornelis Dominicus de hoofdpersoon was. Ook ds. Keulemans kreeg wel eens een uitnodiging om daar te komen preken, wat hij ook deed. Maar toen hem verzocht werd daar het Avondmaal te bedienen, stond zijn kerkeraad hem dit niet toe. Hij wilde het zelf trouwens ook niet, omdat de groep in Kattendijke niet ‘met ons’ verenigd was.Ga naar eindnoot9. Uit de groep in Kattendijke is in 1866 een Kruisgemeente ontstaan, die in Goes haar kerkdiensten belegde, na door ds. Keulemans te zijn geïnstitueerd. In het hoofdstuk over de gemeente onder het kruis te Goes in deel I van onze studie, hebben we de hele voorgeschiedenis behandeld.

Kerkeraadsleden

De Kruisgemeente van ds. Keulemans in Middelburg was beslist geen kleine gemeente, want het zielental bedroeg in 1869 ‘bij benadering’ 600. Naast ds. Keulemans zaten in de kerkeraad twee ouderlingen en twee diakenen. In 1863 waren dit de ouderlingen Hendrik Willemse, timmerman en metselaar van beroep, en Jacobus de Visser, bij het huwelijk van zijn dochter Geertje in 1860 ‘paardenknecht’ genoemd. Beiden hadden niet lang meer te leven. Nog in 1863 overleed Jacobus de Visser, oud 69 jaarGa naar eindnoot10. en twee jaar later (1865) ook Hendrik Willemse. Hij was toen nog maar 41 jaar oud.Ga naar eindnoot11.

Diakenen waren in 1863 Cornelis Baljé en Pieter Wisse (uit Grijpskerke). Diaken Wisse volgde de overleden Jacobus de Visser als ouderling op en voor ouderling Hendrik Willemse kwam na diens dood in 1865 in de plaats de ongehuwde niet meer zo jonge Willem de Bree van de Heerengracht. Hij was wat we vandaag zouden noemen een 65-plusser.Ga naar eindnoot12.

On 1866 werd de jonge smidsknecht Marinus Louwerse (31) ouderling. Deze schoonzoon van Jacobus de Visser ontwikkelde zich tot de rechterhand van ds. Keulemans. Oud is hij niet geworden, maar 37 jaar.Ga naar eindnoot13.

Tenslotte noemen we nog enkele namen van personen, die in de periode voor 1869 kerkeraadslid geworden zijn. Ouderling David Coppoolse, die in oktober 1913 in Middelburg is overleden als weduwnaar van Adriana Geschiere. Hij was toen 77 jaar oud en woonde in Koudekerke. Ook was er nog diaken Pieter Sparrentak en Jacobus Anthonie Klercq, later dominee geworden. Over hem veroorloven we ons een kleine uitweiding.

Op 23 september 1838 werd hij als zoon van welgestelde ouders in Middelburg geborenGa naar eindnoot14.. Hij werd opgeleid voor timmerman en bezocht de tekenacademie om architect te kunnen worden. Toen ds. Keulemans hem eens vroeg of hij begeerte tot het predikantschap voelde, raakte zijn dominee een gevoelige snaar aan. Klercq antwoordde, dat hij dit in stilte al had gewild vanaf het moment, dat hij tot zekerheid van het geloof was gekomen.

Ds. Keulemans gaf hem nu les in de eerste beginselen en stelde in december '64 in de kerkeraad voor hem hier en daar te laten oefenen. Gedurende 2½ jaar trad Klercq als oefenaar op in Meerkerk, Alblasserdam en omgeving. In Meerkerk vond hij zijn eerste vrouw Maria Donk. Hun huwelijk werd in juli '66 door ds. Keulemans in Meerkerk kerkelijk bevestigd. Helaas verloor hij al binnen een jaar zijn vrouw en pasgeboren kind. In augustus' 68

[pagina 94]
[p. 94]

hertrouwde hij met Maaike van der Dussen uit Overschie, die hem 10 kinderen schonk, van wie 8 de volwassen leeftijd bereikten.

Intussen was Klercq in juni '67 als student ingeschreven bij ds. W.G. Smitt in Den Haag, die hem als docent verder opleidde. Na een vijftal gemeenten als predikant te hebben gediend, waaronder Bruinisse en Tholen, is hij in 1911 in Huizen (N.H) overleden.

Toen hij in zijn eerste gemeente Bruinisse stond, vroeg ds. L. Tobi van Vlissingen, die op het punt stond in april 1871 naar Serooskerke te vertrekken: Zou ds. Klercq niet een geschikte opvolger voor hem in Vlissingen zijn? Een hoorcommissie ging hem beluisteren op een zondag, dat hij in Zierikzee preekte.

Hun rapport luidde: ‘De afgevaardigden om domine Klercq te gaan hooren geven verslag van hunne bevindingen, en deelen der vergadering mede, dat hij te Zierikzee preekte over 1 Petr. 1:4 en 's middags zondag 16, doch dat zij eenparig van gevoelen zijn, dat hij de man voor onze gemeente niet kan zijn: omrede hij zeer weinig komt in de Schriftverklaring en te veel in de bevinding’.Ga naar eindnoot15. Het oordeel was dus duidelijk negatief. In zijn In memoriam - 40 jaar later geschreven - worden zijn prediking en pastoraal werk als volgt getypeerd: Ds. Klercq schitterde niet door kanselgaven. Zijn prediking was zeer eenvoudig, maar in die prediking lag zijn hart. Hij was ernstig en trouw in de vermaning en vertroosting en blonk uit in woord en werk, door een glans van innige kinderlijke godzaligheid, die hem boven velen onderscheidde. Vooral van de pastorale arbeid in het bezoeken van de huisgezinnen, werd door hem veel werk gemaakt. Hij leefde voor zijn gemeente, als een vader voor zijn kinderen en droeg haar belangen op het hart. Om zijn vriendelijk en open karakter werd hij om het zeerst door oud en jong bemind; en ook wanneer men soms wat meer diepte in de prediking wenste, werd dit gemis om zijns persoons wil met liefde gedragen.Ga naar eindnoot16.

Vereniging

Het jaar 1869 is ook voor ds. Keulemans en zijn gemeente een uiterst belangrijk jaar geworden. Door de interne troebelen en scheuringen, meestal betrekking hebbend op het doen en laten van ds. C. van den Oever, waren de meeste Kruisgezinden rijp geworden voor de in 1869 tot stand gekomen vereniging met de Chr. Afgescheidenen. Ook ds. Keulemans met zijn gemeente - we zeiden het al - ging mee, al bleef zijn gemeente nog vele jaren in een federatief verband een zelfstandig bestaan leiden, wat volgens de overeengekomen bepalingen ook mocht. Volgens het zitplaatsenregister kwamen de kerkgangers behalve uit Middelburg ook uit de omliggende dorpen en gehuchten: Buttinge, Grijpskerke, Biggekerke, Poppendamme, Nieuwland, Hoogelande, Brigdamme en Ritthem.

 

In de kerkeraadsvergadering van 18 juni 1869 rapporteerde ds. Keulemans over de manier, waarop de vereniging was gesloten. Hij behoorde tot de delegatie van 5 predikanten en 2 ouderlingen, die in de synodezitting van de Chr. Afgescheiden kerken van 16 juni aanwezig was om zo mogelijk overeenstemming te bereiken.

[pagina 95]
[p. 95]

Na brede discussies en na uitvoerige inlichtingen te hebben ontvangen ‘verblijdt men zich algemeen over Gods daden’, aldus de kerkeraadsnotulen.

In november 1889 preekte ds. Keulemans zijn afscheid van Middelburg wegens vertrek naar Zierikzee, met als tekst: Hebr. 13:8: ‘Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid’. Hij had toen 28 jaar in Middelburg gestaan.

Laten we dit hoofdstuk besluiten met een verslagje van het afscheid, dat we vonden in het kerkelijk weekblad De Bazuin.Ga naar eindnoot17.

‘Middelburg, St. Pieterstr., 12 november 1889. Hebr. 13:8.

Naar aanleiding van dit, voor ieder, maar inzonderheid nu voor onze gemeente zo noodzakelijk en heilzaam te beoefenen woord, nam ons geachte leraar ds. Keulemans zondag jl. afscheid van onze gemeente.

Een talrijke schare (meer dan 1000) van alle gezindten, rangen en standen was opgekomen om het laatste woord van onze waarde leraar te horen. Een mengeling van gedachten bezielde de gemeente. Ze was blijde dat haar leraar heengaat, zoals hij heengaat, met zoveel bewijzen van achting en liefde en ook belangstelling, maar... ze staarde hem als het ware na, ervarende dat wat nog altijd maar een droom scheen te zijn, toch werkelijkheid was. Alle gemeenten der classis hebben hem mede veel belangstelling betoond en in zonderheid de kerkeraad der zustergemeente Lange DelftGa naar eindnoot18., die hem een blijvende herinnering schonk.

Zij en blijve de Heere met hem, nog in lengte van dagen hem tot zegen der kerk stellende, maar ook met onze gemeente, nu herderloos zijnde en reeds teleurgesteld wegens het bedanken van ds. Van Haeringen, omdat die broeder meende zijn gemeente niet te mogen verlaten.

Namens de kerkeraad,

A. Geschiere, scriba.’

[pagina 96-97]
[p. 96-97]


illustratie
Afgevaardigden, andere ambtsdragers, en bezoekers, aanwezig op de synode van de Chr. Afgescheidenen in 1869 te MiddelburgGa naar voetnoot1




illustratie
1 oud. J. Minderhoud, 2 ds. A. Steketee, 3 oud. D.H. Venema, 4 oud. J.D. Bakker, 5 oud. W. de Rijcke, 6 oud. C. Boer, 7 onbekende jongen, 8 ds. K.J. van Goor, 9 ds. A. Brink, 10 oud. A. Meijer, 11 diaken J.M. van Ditmars, 12 diaken W. Maas (burg. van Serooskerke), 13 oud. G.J. Overeem, 14?, 15 ds. J.H. Maatjes, 16 oud. W. Karsemeijer, 17 oud. P. Staal, 18 oud C.G. de Moen, 19?, 20 ds. M. Boon, 21?, 22 ds. N.M. Steffens, 23 ds. M. Noordtzij, 24 ds. S. Sijpkens, 25 ds. E.J. Seeger, 26 ds. C. van der Meulen, 27 ds. Hel. de Cock, 28 ds. A. Brummelkamp, 29 ds. S. van Velzen, 30 ds. W.H. Gispen.
31 ds. J.R. Kreulen, 32 B. Meijer (goudsmid te M'burg), 33?, 34 W. van de Putte (zn. van no. 42), 35 ds. J. Nentjes, 36 Abr. Loois? (de latere pred.), 37 oud. L. Hoekers, 38 J. van de Putte (zn. van no. 42), 39?, 40 ds. F.C. Rederus, 41 ds. M. Keulemans?, 42 oud. C. van de Putte, 43 oud. J. Lensen, 44?, 45? (ingemonteerde foto), 46?, 47 oud. H.C. Schmitz, 48?, 49 ds. J. Greven, 50 ds. W.A. Kok, 51 ds. E.F. Smit, 52 ds. N.H. Dosker, 53 ds. A. Littooij, 54 ds. C. Steketee, 55 ds. J.W. te Bokkel, 56 ds. P. Wagemaker, 57 ds. J.F. Bulens, 58 ds. A.H. Wessels, 59 oud. K. Ensing.


eindnoot1.
Hervormde Eredienst, nr. 1779 (ARA-Den Haag).
eindnoot2.
Van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, geg. betr. Middelburg.
eindnoot3.
Boekzaal der geleerde wereld, 1824 I, 613.
eindnoot4.
Idem, 1846, II, 249.
eindnoot5.
Idem, 1849, I, 453.
eindnoot6.
Vaderlandsche Letteroefeningen, 1818, I, 198.
eindnoot7.
Stemmen voor waarheid en vrede, 1871, 200.
eindnoot8.
Boekzaal 1850, II, 630.
eindnoot9.
Idem, 1857, II, 471, Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek IV, 228.
eindnoot10.
Boekzaal, 1840, I, 648-652.
eindnoot11.
Nagtglas, Levensberichten... II, 641, 642. Van Slotemaker zijn enkele leerredenen gedrukt, o.a. die bij zijn 25-jarige bediening als predikant gehouden (Middelburg 1850).
eindnoot12.
M. den Admirant, ‘De vader van dr. Abraham Kuyper’ (in De Hoeksteen, tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis, 13e jg., sept. 1984, 127-131).
eindnoot13.
Volledigheidshalve noemen we nog ds. H. Fangman, die van 1831-'33 als Hervormd predikant in Middelburg stond. En ds. J.C. Hentzepeper, in mei 1852 Hervormd dominee in Middelburg geworden en daar al het volgend jaar op 29 oktober '53 overleden.
eindnoot14.
Cursivering van ons.
eindnoot15.
Jonkheer W. Versluijs (1798-1875), heer van Gapinge, woonde op het landgoed St. Jan ten Heere onder Domburg, niet ver van Aagtekerke. Hij bezat ook een riant herenhuis in de stad.
eindnoot16.
Henri Martin Bouvin was in 1786 in Sluis in Vlaanderen geboren en kwam in 1821 - na enkele gemeenten te hebben bediend - naar Koudekerke op Walcheren, waar hij ruim 28 jaar heeft gestaan en waar hij per 1 januari 1850 emeritaat ontving. Hij is op 4 maart 1863 in Middelburg overleden, 76 jaar oud, en werd in zijn laatste gemeente Koudekerke op Walcheren naast zijn vrouw begraven. In zijn In memoriam lezen we, dat hij jaren lang praetor van de ring Vlissingen, praeses van het classicaal bestuur van Middelburg en lid van het provinciaal kerkbestuur van Zeeland is geweest. Tweemaal, in 1835 en '38 werd hij naar de Algemene Synode afgevaardigd. Hij is wel getypeerd als ‘een man des vredes’ (Boekzaal 1863, I, 454-455). Petrus van Raden, in 1822 als Hervormd predikant in Middelburg gekomen, overleed op 23 maart 1838, 62 jaar oud.
eindnoot17.
Op het titelblad lezen we de aanduiding: ‘AantekeningsBoek van het hoofdzakelijk verhandelde door de Afgescheiden Gemeente (van Middelburg)’. De daarin voorkomende notulen zijn die van maart 1836-december 1837; van januari 1838 (slechts een kort stukje); van mei 1839-augustus '39; van mei 1841-januari 1842. Dan valt er een groot gat, want in het volgend deel beginnen de notulen pas met april 1845.
eindnoot18.
Er bestaan meer belangrijke studies over ds. H.J. Budding, bijv. J.H. Gunning J. Hzn., H.J. Budding, Leven en arbeid (Goes 1883). Uit de laatste tijd noemen we dr. C. Dekker, Huibert Jacobus Budding, 1810-1870, en zijn gemeenten in Zeeland (Goes/Middelburg 1986). Er zijn ook interessante tijdschriftartikelen. In de aantekeningen wordt daarnaar verwezen.
eindnoot19.
De beide huwelijkstakten zijn gedateerd resp. Middelburg 29 maart 1821 en 20 juni 1822. De bruidegom was een zoon van Adrianus van Assendelft en Meijnse van Schreven; de tweede bruid een dochter van schipper Krijn Stam en Cornelia van den Heuvel.
eindnoot20.
Ze was een dochter van Jannus Boodt en Catharina Maria van der Heijden.
eindnoot21.
Uit zijn eerste huwelijksakte blijkt, dat hij het sterfjaar en de laatste woonplaats van zijn vader niet wist. De naam van zijn moeder was Elisabeth Glaser. De datum van zijn tweede huwelijk was 4 mei 1826.
eindnoot22.
De bruidegom was de zoon van Johan Hubrecht Siebrecht, kamerbehanger, en Lena Catharina Cezar. De bruid was in Grijpskerke geboren en een dochter van Johannes Minderhout (in 1828 in Middelburg overleden) en van Maria van der Maas.
eindnoot23.
Een maand later - 12 april 1836 - schreef Noels aan ouderling J. Minderhout, dat hij de vorige dag zijn schriftelijke onttrekking aan de Hervormde gemeente van Middelburg had ingeleverd. Hij wenste zich bij de Afgescheidenen te voegen en zou graag kennis nemen ‘van de bij ulieden bestaande en vastgestelde bepalingen, wel wetende dat die des Donderdags zijn te bezigtigen bij Mons. C. van Assendelft, doch in den drang der gebondenheid, waarin ik mij bevinde, is zulks voor mij ondoenlijk’. (Archief Gereformeerde Kerk Middelburg.)
eindnoot24.
Zijn huwelijksakte is gedateerd Middelburg 22 november 1821. Hij was een zoon van Joos Noels en Cornelia Poelmans. De bruid was een dochter van Jacobus Wijnand en Maria Poortvliet. Zie ook Zeeuwse bibliotheek, handschrift 1468 en 1471. We hebben ook enige gegevens geput uit D. de Rijcke, Huibert Jacobus Budding en zijn kring 1834-1839 (Archief Zeeuwsch Genootschap 1906).
eindnoot25.
C. Dekker, a.w., 25, 26.
eindnoot26.
Notulen 28 oktober 1836.
eindnoot27.
De Rijcke, a.w., 134.
eindnoot28.
In 1904 publiceerde H. Bavinck nog een bloemlezing uit het werk van de Erskines. De Erskines keerden zich tegen ‘zowel een eenzijdig objectieve als een te subjectief gekleurde religiositeit in de prediking’. (Chr. Encycl. 1957, 631.)
eindnoot29.
F.L. Bos, ‘Rumoer om de Chinese tuin’, Zeeuwse Tijdschrift, 26e jg. (1976), 52.
eindnoot30.
Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers I, 62.
eindnoot31.
Notulen kerkeraad 12 mei 1837. Vgl. F.L. Bos, ‘Scheuring om een oude psalmberijming’, Zeeuws Tijdschrift (1976), 80-83.
eindnoot32.
‘Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander onderdanig; zijt met ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.’
eindnoot33.
‘Men moet geen onnoodigen steen leggen, opdat vriend en vijand beiden daarover vallen, en de leden der Kerkeraad daar over struikelen.’
eindnoot34.
Deze had in 1657 voor eigen rekening een psalmberijming uitgegeven, die zich nauw aansloot bij de Statenvertaling van 1637 (Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek II, 389).
eindnoot35.
Brievenboek, 14 maart 1838, Zeeuwse Bibliotheek, hst. 1470.
eindnoot36.
Notulen classisvergadering Goes, 13 februari 1839 (GA-Goes).
eindnoot37.
Archief Part. Synode Zeeland, Geref. Kerken, inv. nr. 3 (GA-Goes).
eindnoot38.
Brievenboek Geref. Kerk (A) Middelburg (in GA-Middelburg).
eindnoot39.
De Rijcke, a.w., 152-157 en Bos, Psalmberijming, ZT. 1976, 80-83.
eindnoot40.
Dekker, a.w., 35.
eindnoot1.
De 28 ondertekenaars waren: De ouderlingen Marinus Goossen en Johannes Minderhout (met zijn vrouw Cornelia Johanna van der Leije Boodt) en de diaken Johannes Stephanus Ragut (met zijn vrouw Jozina Catharina de Smit). Verder de gemeenteleden Willem Brombacher, Johannes van der Meulen en zijn vrouw Theodora Alida Buijze. (Ze overleed op 22 juli 1883 in Middelburg, 86 jaar oud, van beroep winkelierster. Ze was in Zierikzee geboren als dochter van Adriaan Buijze en Neeltje Snelle.)
Adriaan van Dijk (In november van hetzelfde jaar zou de 40-jarige kuiper als weduwnaar van Geeltje Kenniphaas (?) hertrouwen met de 32-jarige dienstbode Maatje van Fraeijenhove. Op 21 mei 1857 is hij overleden, 57 jaar oud.)
Marinus Noels en zijn vrouw Janna Wijnand.
Reinier Rijks Schreurs. (Van beroep huisknecht. Hij overleed op 9 januari 1853, oud 64 jaar, als man van Maria Groenendijk.)
Pieter Wisse (Hij zou in februari van het volgend jaar als 41-jarige timmerman en als weduwnaar van Sara Cornelia Hermanse hertrouwen met de 38-jarige dienstbode Geertruida Suurmond, dochter van Jacob Suurmond en Dina Colet. In 1848 hertrouwde de toen 48-jarige timmerman opnieuw, nu met de 33-jarige dagloonster Johanna Kuzee, afkomstig uit Gapinge. Hij is in november 1890 overleden, 90 jaar oud.)
Gabriel Jacobus Gort (Op 20 juni 1832 trouwde de toen 26-jarige schoenmaker met de 30-jarige dienstbode Adriana Jacoba van IJzeren. Hij was 62 jaar, toen hij op 3 december '68 in Middelburg overleed.)
Maria Johanna Bal (Geboren in Zierikzee en overleden op 12 februari 1851 te Middelburg, 54 jaar oud, ongehuwd.)
Abraham Machiel Diermanse (Van beroep timmerman. Hij was getrouwd met Christine van Kleun en overleed 11 december '55 te Middelburg, 65 jaar oud.)
Gillis de Korte (Hij overleed op 1 mei 1885, 81 jaar oud als weduwnaar van Maatje de Bree, eerder van Adriana van Dreselaaij.)
Cornelis de Jonge. (Hij zou het volgend jaar - 18 maart 1842 - als 30-jarige timmerman en weduwnaar van Aagje van Alten (geb. in Neuzen) hertrouwen met de 41-jarige winkelierster Maria Catharina Geljon), die weduwe was van Willem Delport. De bruidegom was in Axel geboren. Als getuigen bij het huwelijk traden ook op Adriaan de Jonge, 55 jaar, en Jan de Jonge, 43 jaar, beiden landman te Axel.)
Pieter Ernst Hartman en zijn vrouw Adriana Filius. (Hartman was tuinman van beroep en overleed op 9 februari 1852, oud 52 jaar, geboren in Den Haag.)
Anthony Blom. (Hij was van beroep schilder en 26 jaar toen hij op 30 oktober 1834 trouwde met Elizabeth Jacoba Geijp, een 23-jarige naaister en dochter van een schilder. Op 31 januari 1871 overleed hij op 63-jarige leeftijd.)
Cornelis van der Bilt en zijn vrouw Geertrui Vijgeboom. (De bruidegom, een schoonzoon van de befaamde oefenaar Johan Willem Vijgeboom, was turfkruier van beroep en op 13 januari 1837 in Koudekerke als 24-jarige jongeman hertrouwd met de toen 23-jarige Geertrui Vijgeboom, wonende te Domburg, St. Jan ten Heerde. Op 2 december 1847 overleed Cornelis van der Bilt, 45 jaar oud; op 6 februari 1854 was Geertrui Vijgeboom overleden, 40 jaar oud.)
Maria Pieternella Siewert (Ze was 29 jaar, toen ze op 17 augustus 1826 trouwde met de 37-jarige koekebakker Frederik Dikkenberg. Op 4 mei '76 overleed ze als weduwe, 79 jaar oud.)
Elisabeth Ornee (Ze was geboren in Axel en 39 jaar oud, toen ze in Middelburg trouwde met de 40-jarige koopman Cornelis Hondsmerk.)
Elisabeth Francina Verstelle (Ze is ongehuwd gebleven en is op 8 sept. 1842 overleden, 45 jaar oud als dochter van Marinus Johannes Verstelle en Jacomina Susanna Legierse.)
Elisabeth Francina van der Meulen (Ze overleed op 21 januari 1868 ongehuwd, 51 jaar oud. Ze was in Dordrecht geboren.)
Selia (Celia) Stam (Was een schippersdochter, geboren in Werkendam, en de tweede vrouw van Cornelis van Assendelft, een van de mannen van het eerste uur.)
eindnoot2.
Schrijven kerkeraad Middelburg aan ds. C. van der Meulen te Middelharnis (Arch. Van der Meulen, nr. 90 - GA-Goes).
eindnoot3.
Notulen kerkeraad 9 juli 1841.
eindnoot4.
Het schrijven was gedateerd 18 oktober '41 en getekend door de ouderlingen Joh. Minderhout en M. Goossen.
eindnoot5.
Notulen kerkeraad 24 december 1841.
eindnoot6.
Archief Van der Meulen nr. 93.
eindnoot7.
Notulen prov. vergadering 2 januari 1845.
eindnoot8.
De laatste notulen zijn die van 7 januari 1842 en ze beginnen pas weer met 18 april 1845.
eindnoot9.
Notulen prov. vergadering 5 juli 1842. Schr. ouderling J. Minderhout aan ds. Van der Meulen, 23 mei 1842 (Archief v.d. M, nr. 95).
eindnoot10.
Het schr. is gedateerd Middelburg, juli 1842 (Arch. v.d. M, nr. 46).
eindnoot11.
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Groningerland, deel III 148-151.
eindnoot12.
Volgens het lidmatenboek waren dat Geertrui, getrouwd met Cornelis van der Bilt en Anna Catharina, getrouwd met haar neef Jan Dirk Albert Vijgeboom. Vader Vijgeboom heeft de laatste maanden van 1841 en het grootste deel van 1842 in de stad Groningen gewoond.
eindnoot13.
Galaten 6:1: ‘Broeders, indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zoodanige terecht, met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt.’
1 Tim. 5:1: ‘Bestraf een ouden man niet hardelijk, maar vermaan hem als eenen vader, de jongen als broeders.’
Matth. 18: 21, 22: ‘Toen kwam Petrus tot hem en zeide: Heere, hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Jezus zeide tot hem: ‘Ik zeg u, niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.’
eindnoot14.
De brief aan De Cock was gedateerd 23 mei 1842 (Arch. v.d. M., nr. 95).
eindnoot15.
Notulen prov. vergadering 6 oktober 1842.
eindnoot16.
Van 8 december 1839-18 juli 1842.
eindnoot17.
Schr. Lankhorst aan ds. Van der Meulen, gedateerd Schoonhoven, 25 november 1843 (Arch. v.d. M., nr. 98).
eindnoot18.
C. Smits, De Afscheiding van 1834, Classes Rotterdam en Leiden, deel VII, 267.
eindnoot19.
Not. prov. vergadering 6 april 1843.
eindnoot20.
Schr. J. Minderhout aan ds. Van der Meulen 27 februari 1844 (Arch. v.d. Meulen, nr. 99).
eindnoot21.
Not. prov. vergadering 3 jan. 1844 en de aanvulling daarop gegeven in die van 3 april 1844.
eindnoot22.
Schr. J. Minderhout aan ds. Van der Meulen 19 mei 1844. De overleden ds. Lankhorst was in Gouda geboren. Overlijdensakte Middelburg 20 mei 1844.
eindnoot23.
Not. prov. vergadering 3 juli 1844.
eindnoot24.
Notulen kerkeraad 1 juni 1847.
eindnoot25.
Idem 10 oktober 1850.
eindnoot26.
Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers I, 159. Zijn vrouw heette Cornelia Verbrugh.
eindnoot27.
Met als tekst 1 Thess. 5:12-14.
eindnoot28.
Notulen kerkeraad 25 april 1845.
eindnoot29.
Idem 31 maart 1851.
eindnoot30.
Idem 23 mei 1845.
eindnoot31.
Cornelis van de Putte was een zoon van zijn gelijknamige vader en van Maria van Sluijs. De ouders van zijn vrouw Tannetje van Westen waren Abraham van Westen, landman en Tannetje Kaasen. De vier huwelijksgetuigen waren: Willem Reijnierse, 55 jaar, landman, wonende onder Koudekerke, Jan van Sluijs, landman, Huibert Kaasen, 51 jaar, landman en Jacob le Ferre, 23 jaar, schoenmaker, de laatste 3 woonden in Middelburg Ambacht.
eindnoot32.
De meest vooraanstaande ouderling van de Afgescheidenen in Goes, Pieter Geense, was ook boomkweker van beroep.
eindnoot33.
Notulen kerkeraad 25 juli 1845.
eindnoot34.
Notulen kerkeraad 21 september 1849. In de kerk schijnt het wel eens benauwd te zijn geweest, want in mei '46 besloot men een of twee schuiframen te laten maken om lucht in de kerk te krijgen. Misschien lag er in de kerk een aarden vloer. In 1851 wilde men tenminste in de gangen van de kerk planken leggen ‘om op te staan’ (not. kkr. 24 september 1851).
eindnoot35.
Notulen kerkeraad 4 april 1851.
eindnoot36.
Idem 5 juni 1845.
eindnoot37.
Idem 15 maart 1840.
eindnoot38.
Van 24 november 1839 tot enkele weken voor zijn dood in Amerika op 1 december 1883. C. Smits, De Afscheiding van 1834, deel VII, 40-44. H. Graafhuis, De Afscheiding in de stad Utrecht (In: Aspecten van de Afscheiding, onder red. van dr. A. de Groot en dr. P.L. Schram (Franeker, 1984).
eindnoot39.
Een enkele keer trad hij op in een gemeente in westelijk Noord-Brabant, zoals Klundert, Zevenbergen en Willemstad.
eindnoot40.
In die jaren was hij van 1854-'56 secundus curator van de pas opgerichte Theologische school in Kampen. Op de synode van Amsterdam 1866 was hij afgevaardigde voor Zeeland (hij stond toen te Wolphaartsdijk).
eindnoot41.
Zie J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel II (hst. Deventer).
eindnoot42.
Notulen kerkeraad 25 juni 1851. Zie ook notulen 27 december 1852.
eindnoot43.
Rombout Langejan was 23 jaar toen hij in november 1825 in Middelburg trouwde met de 26-jarige dienstbode Maria Jacoba Janssen (Janse).
eindnoot44.
Pieter Loois hertrouwde in november 1883 als weduwnaar van Elisabeth de Wolff op 65-jarige leeftijd in Middelburg met de 61-jarige Sara Pieternella de Neeve (Weduwe van Jacobus Cornelis Haartsen). Bij deze huwelijkssluiting traden o.a. als getuigen op Abraham Loois, 36 jaar, predikant te Pernis en zijn schoonzoon Jacobus Verhave, 45 jaar, predikant te Wissenkerke.
eindnoot45.
In Archief Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, 1913. Ook in Kerkelijke strijd bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Middelburg sedert de maand September 1855. met een voorwoord van A.P.A. du Cloux, predikant te 's-Gravenduin Capelle, wordt de hele zaak uitvoerig behandeld (Rotterdam, 1857).
eindnoot46.
D. de Rijcke, a.w., 156.
eindnoot47.
Notulen kerkeraad 3 maart 1856. Aangesloten: Pieter van de Putte en Cornelia Minderhout met zes kinderen, Cornelis Hubrechtse, Jacobus en Corn. Jacoba Hubrechtsen, Johanna en Geertje en Jan van de Putte, Nicolaas de Rijcke. Er staat echter niet bij, dat hun aansluiting een gevolg was van de toga-troebelen in de Hervormde kerk.
eindnoot48.
De Rijcke, a.w., 157.
H.A. Hofman, Ledeboerianen en Kruisgezinden, 39 (Utrecht 1977). Ds. Pieter van Dijke heeft maar 15 maanden in Middelburg gewoond en keerde toen naar St. Philipsland terug.
eindnoot49.
De Bazuin, 17 oktober 1856.
eindnoot50.
Ze was getrouwd met haar neef Jan Dirk Albert Vijgeboom.
eindnoot51.
Jacoba Minderhout, de huisvrouw van de in 1852 overleden Siebrecht (de sympathisant van Budding). Ze was in 1853 hertrouwd met Adriaan Minderhout. Verder nog: Johanna de Kam, Paulus de Kam, Johanna Marinisse. De laatste was in april 1856 getrouwd met David Janse, die toen in zijn geboortedorp Oostkapelle op een boerenplaatsje ging wonen en in de Gereformeerde Gemeente te Sint Jan ten Heere en Middelburg, in die tijd een gemeente een vooraanstaande plaats zou gaan innemen. Ook nog: Tannetje Gideonse (de vrouw van Adriaan Kodde), Marinus Paauwe, Cornelis Wisse en zijn vrouw Johanna Nierse (?) met enkele kinderen en Henderikus van Schijndel met 6 kinderen.
eindnoot1.
Notulen kerkeraad 15 juni 1857.
eindnoot2.
Werd hier gedoeld op het vertrek van ds. Van Dijke uit Middelburg? Hij ging weer in Sint Philipsland wonen.
eindnoot3.
De Bazuin 22 oktober 1858.
eindnoot4.
Notulen kerkeraad 15 november 1858.
eindnoot5.
Notulen kerkeraad 24 mei en 25 juni 1860.
eindnoot6.
Herman Verseveldt, geb. 20 oktober 1830, op 18 maart 1863 gehuwd met Cornelia Johanna Hage, geb. 24 sept. 1833, is in 1865 naar Apeldoorn vertrokken.
eindnoot7.
In hetzelfde nummer van De Bazuin, waaraan we bovenstaand verslag hebben ontleend, vonden we nog de volgende advertentie: ‘Voor de Bijzondere School te Middelburg tot positief Christelijk Onderwijs wordt gevraagd: een Hulp-onderwijzer, bekend met het Fransch. Brieven franco aan den WelEerw. Zeer Geleerden Heer Ds. H. Renting te Middelburg.’
eindnoot8.
De Rijcke, a.w., Archief KZGW 1913, 168.
eindnoot9.
Notulen kerkeraad 20 mei en 12 augustus 1864.
eindnoot10.
Joh. de Haas, Gedenkt uw voorgangers I, 127. Notulen kerkeraad 15 december 1865.
eindnoot11.
De Bazuin, 31 juli 1863.
eindnoot12.
Notulen kerkeraad 24 juli 1863.
eindnoot13.
Notulen kerkeraad 30 oktober 1863.
eindnoot14.
Notulen kerkeraad 12 januari 1866. Als kerkeraadsleden waren aanwezig ds. H. Renting met de ouderlingen J. Minderhout, C. v.d. Putte, P. Loois en C. Allaart met de diakenen P. Boon, F. Radder, W. de Rijcke, C. Vergouwe, P. van Eenennaam, D. Schuilwerve en G. Wisse. De namen van de belijdenis-catechisanten waren: Jacobus Wisse, Johan Isaac Hollebrands, Cornelis Bastiaanse, Abraham Loois (de latere dominee), Gerard Kempe, Pieternella Adriaanse, Adriana Elisabeth Heiliger, Jacomina Schout, Maria Susanna Langejan, Paulina Izebout, Tanna Riemens, Johanna Catharina van Loo, Susanna Adriana Pundke, Leuntje Wisse, Maria Pieternella de Rijcke, Pieternella Susanna Loois, Maria Adriaanse, Maria Houterman, Jacomina Louwerse, Jacoba Johanna Louwerse. In totaal dus 5 jongens en 15 meisjes.
eindnoot15.
De tekst was Hand. 21:14: “En als hij (Paulus) zich niet liet afraden, hielden wij ons tevreden, zeggende: De wil des Heeren geschiede.”
eindnoot16.
De Bazuin, 2 februari 1866.
eindnoot17.
Niet op 9 september '68 zoals het boekje 150 jaar gemeenten en predikanten opgeeft.
eindnoot18.
Hij was gehuwd met Lijntje Clasina Walrave.
eindnoot19.
Notulen kerkeraad Middelburg 21 febr., 6 maart en 21 juli 1868. Notulen Prov. Vergadering 1 juli 1868.
eindnoot20.
Notulen kerkeraad 27 november 1868.
eindnoot21.
De beide andere Zeeuwse afgevaardigden waren ds. C. Steketee uit Nieuwdorp op Zuid-Beveland en ouderling Jan Lensen uit Terneuzen.
eindnoot22.
Handelingen en Verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869), pag. 1035 (Houten-Utrecht, 1984).
eindnoot23.
Van de oorspronkelijke Afgescheiden gemeente ‘in de Langedelft’, die dus in de Gasthuiskerk haar diensten hield, waren aanwezig ds. Littooij met de ouderlingen Minderhout, V.d. Putte, Loois en Allaart. En de diakenen De Rijcke en Schuilwerve. Van de Kruisgemeente in de St. Pieterstraat waren present ds. Keulemans, de oud-ouderling W. de Bree, de ouderlingen D. Coppoolse (Koppoolse)en M. Louwerse met de diakenen M. Rijkse en A.B. Koster.
eindnoot24.
Notulen kerkeraad 5 juli 1869.
eindnoot25.
Eene Godverheerlijkende erkentenis. Gedachtenisrede van den veertigjarigen Evangelie-arbeid te Middelburg, 8 September 1867-8 September 1907 door ds. A. Littooij (Terneuzen D.H. Littooij Az, 1907).
eindnoot26.
1. Cor. 15:10.
eindnoot27.
A. Littooij, Gedachtenisrede, 4.
eindnoot28.
De Bazuin, 19 maart 1886.
eindnoot29.
Chr. Encyclopedie (tweede druk 1959)
eindnoot1.
D. de Rijcke, ‘De anti-togabeweging te Middelburg voor ruim een halve eeuw’, in: Archief Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, 1913, 155.
eindnoot2.
En in nog wel meer publikaties.
eindnoot3.
J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Overijssel, deel I.
eindnoot4.
In 1859 had ds. H. van den Oever in een rekest aan de Koning gevraagd ‘Om een huis en erf genaamd De Nachtegaal, staande te Middelburg in de Lange St. Pieterstraat, wijk A no 73 kadaster sectie no 1246’ op naam van de Geref. Gemeente onder het Kruis te Middelburg te mogen zetten. Het verzoek werd afgewezen.
eindnoot5.
Prof G. Wisse, Memoires. Onvergetelijke bladzijden uit mijn levensboek. Van Middelburg naar Middelburg, 9. (Houten- Utrecht 1982, 2e dr).
eindnoot6.
Plaatsenboek van de Christelijke Gereformeerde Kerk St. Pieterstraat te Middelburg anno 1873 (GA-Middelburg).
eindnoot7.
Ze zijn te vinden in het archief van de Gereformeerde Kerk te Middelburg, dat berust in het Gemeentarchief aldaar.
eindnoot8.
Notulen kerkeraad 6 oktober 1865.
eindnoot9.
Idem 15 augustus 1865.
eindnoot10.
Op 20 juni 1863 is Jacobus de Visser, geboren te Nieuw- en St. Joosland en weduwnaar van Maria Dijkwel in Middelburg overleden. Hij was een zoon van Salomon de Visser en Cornelia van der Maas.
eindnoot11.
Op 19 januari 1859 trouwde in Middelburg de 34-jarige timmerman Hendrik Willemse, weduwnaar van Janna de Witte, zoon van Jacobus Willemse en Johanna Bostelaar, met de 38- jarige IJbeltje Tjebbes. Ze was een Friezin van afkomst, geboren in Stavoren als dochter van Pieter Tjebbes en Durkje Reinders Visser. Al op 16 juni 1865 is Hendrik Willemse, geboren in Oost-Souburg in Middelburg overleden, 41 jaar oud.
eindnoot12.
Op 22 november 1878 is hij overleden, 80 jaar oud, geboren in Grijpskerke, zoon van Abraham de Bree en Maatje Kesteloo.
eindnoot13.
Marinus Louwerse was 25 jaar, toen hij op 16 mei 1860 trouwde met de 24-jarige Geertje de Visser, dochter van Jacobus de Visser en Maria Dijkwel. De bruidegom was een zoon van Johannes Louwerse en Leuntje Marijs, die later als baker werkzaam was. Op 11 maart 1872 is smid Marinus Louwerse overleden, 37 jaar oud.
eindnoot14.
Als zoon van Johannes Cornelis Klercq, schilder van beroep, en Wilhelmina Cornelia Gal, wonende in de Lambrechtstraat.
eindnoot15.
Notulen Chr. Geref. kerk Vlissingen 19 april 1871. De cursiveringen zijn van onze hand.
eindnoot16.
Joh de Haas, Gedenkt uw voorgangers II, 182.
eindnoot17.
De Bazuin, 15 november 1889.
eindnoot18.
Dit was de oorspronkelijk Chr. Afgescheiden Gemeente, die in de Gasthuiskerk in de Lange Delft haar diensten hield
voetnoot1
Er zijn tot nu toe vier verschillende foto's van deze synode bekend. De opstelling geeft steeds kleine wijzigingen. De hier gepubliceerde foto is afkomstig uit het Archief van de Ned. Hervormde Kerk te Leidschendam. De drie andere exemplaren zijn aanwezig in het archief van de Theologische Universiteit te Kampen, Oudestraat 6. Op één van die foto's is door J. van de Putte, die bij deze opname aanwezig was, een groot aantal namen geschreven. Die namen worden hier gepubliceerd. Er blijven - nog - enkele vraagtekens over.
(Handelingen ...Algemene Synodes van de Chr. Afg. Geref. Kerk (1836-1869).)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over J.W. Vijgeboom

  • over Arie Littooij


plaatsen

  • over Middelburg


datums

  • 8 juni 1841

  • 8 mei 1842

  • maart 1844

  • april 1844

  • mei 1844

  • september 1860

  • 1863

  • 1813

  • 28 januari 1866

  • 1869