Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den echo des weerelds. Deel 2 (1727)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den echo des weerelds. Deel 2
Afbeelding van Den echo des weerelds. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Den echo des weerelds. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.12 MB)

ebook (3.29 MB)

XML (0.88 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den echo des weerelds. Deel 2

(1727)–Jacob Campo Weyerman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

No. 9



illustratie

Maandag, den 16. December 1726.

Studiis rudis, sermone barbarus, impetu strenuus, manu promptus, cogitatione celer.
Vell. Paterc.

HEt is nog geen Eeuw geleden dat ik my vervoegde op den Dam, tegens het Klokslag van Elf uuren, en dat deed ik op de Aanrading van een Vriend, die my in steevan Geld dat ik hem had geleent op Interest, den navolgende Raad gaf om niet; Echo des Werelds, (sprak hy met de Nadruk eens kwaade Betaalders) dewyl ik handtastelyk zie dat uw Geest en uw Beurs beyden beginnen te ebben, zal ik dat Verval vervullen door een good Advys. Vlieg na den Dam, want daar verteert men geen

[pagina 66]
[p. 66]

Geld, zynde den Dam, een Haagsch Coffihuys, en de Groote Saal van het achtste Weerelds Wonder, drie Schuylplaatsen voor een party ongepenning de Leegloopers, en voor een naakte Troep geldeloose Lichtmissen. Dat is een Punt. Ten tweeden is 'er kans voor een outsenuuwt Autheur, om een eeuwigduurende Almanak te schryven van die plaats alleen, mids dat den Schryver Oordeel heeft, om de onderscheyde Persoonaagien die aldaar de Sekte van Sint Leeglooper belyden, aardig en vaardig te konterfyten. Dat is het tweede Punt; en meer heb ik je niet te zeggen.

Aldaar zweeg dien Vriend, die een Blyk der Waarheyt gaf van het het Spreekwoord der oude Waldensen, Dat een Man vry ligter van een goede Raad als van zyn Geld scheyd; doch ik volgde echter dien Raad die my toescheen als Zeker, en ik dee afstant van het Geld te vorderen, dewyl de Betaling my voorkwam als Onzeker, en daar op schoot ik na den Dam om eens te zien, Of 'er een papieren Echo te oogsten was voor een Autheur, die ten eynde bot is geloopen met zyn weekelyksche Vindingen.

Het was een leelyke Mist op dien Ochtenstond, en gevolglyk een slegt Weer om de Menschen te Konterfyten, des stond ik in beraad om te rug te keeren en die Resolutie uyt te stellen tot op een gevoeglyker tyd, toen ik achter myn hakken eenige Paerden docht te hooren waar op ik zywaards myn wyk nam in een Stoep, maar het was een abuys, want dat Geluyt nam zyn Oorspronk van de met Hoefyzersbeleide Pollevyen van drie gelaarsde Poolen, die met een onbesuysde March de gang scheenen op te neemen na een Gebouw, dat altyds heerlyk en nieuw zal zyn aan de Oogen der Kenders. Die drie Menschpaerden hielden halte voor de Voorgevel van dat Gebouw, en na dat zy het ontrenr zo lang hadden beschouwt, als de Eendracht duurt op hun Ryksdagen te Viervoer, dat is het sestiende part van een Minuyt, nam den Oudste het Woord op en hy sprak; Zie daar bym' douzart Sakre**! dat komt van het reyzen; wat Duy**l! is 'er doch in Holland te zien als een Getal Zindelyke Steden, schatryke Koopluyden, welgegeede Bergers, heerlyke Geboumen, en alzulke Vergankelykheden, doch by ons zuypt, houwd

[pagina 67]
[p. 67]

en kerft men, en dat ongestraft! en dat tel ik voor het weezendlyk Voorrecht des bonten Adeldoms; en die op die wyze niet leeft is in geen staat om een oud Wyf een Beroerte, en om den Boer den zweeren Noot op den hals te jaagen. Dit gezwetst hebbende toffelde die drie Ridders van het Beere Vlies in een nabuurig Brandewyns Salet, waar in zy waarschynlyk zo lang zullen post houden, als 'er een lap Bont om de Muts, of een stuk yzer onder hun Stevels zal te zien weezen.

Op de Kleyne Steenen vlak tegens over de marmere Rechtkamer, zag en hoorde ik een luydruchtige 't Zamenspraak tusschen een Londens Scheeps-Officier en een Parisiaans Kavalier, welke Laatste wel eer ten platte lande voor zyn Landsluyden Schoenen plagt te snyden uyt een zeker Soort van Leer, dat hy wist te fabriceeren uyt een bejaarde Appelboom, welke Schoepen hy tytelde des Sabots. Den Franschman vroeg aan den Londenaar, Hoe veel Menschen dat 'er wel op een Zondag binnen Londen zig verledigden op een Erten Podding, en op een stuk Gebraad? en den Brit had naaulyks gerepliceert, Ses maal hondert duyzent, of den Badaut begon te lacghen als of hy een Traktement voorzag van groene Kikvorschen en van Champignons, en dat voor af gegaan zynde sprak hy op den welluydende Toon van de Godes der Versmaadheyt; Ik schat Parys op zo veel Millioenen, Zonder daar onder eens te begrypen, de Mannen, de Vrouwen, of de Kinders.

Op dat ogenblik wiert ik gehemt by een Heer, die een Rouwdegen op zy had tot een Teken dat hy na 's Vaders Dood rekhalsde, en wiens Paruyk alles had overleefd dat na een Krul geleek, doch die in tegendeel Lynwaad droeg zo graauw Papierwit als fransch Zout. Ik naderde dien Heer die vergezelschapt was met een tweede Knaap die een overpeynzende Tronie voerde, en 'er zo demoedig uyt zag als een Brits Baanreyder die de Provisie heeft geobtineert van den Opperrechter Tyburn; Wel, Campo hoe vaarje al in dit mistig Weer? vroeg den Eerste, en ik andwoorde; 'k Ben zo wel gemoed als een Boerejongen die zyn Vaders Esels gevonden heeft, hoe vaaren de Heeren? Hoe ik vaar, Vriend des Hoepelroks, (herhaalde den zelve) ik ben zo hart als een Schyf van Pokhout, en echter drink als een Hoogduitch, en ik kus als een

[pagina 68]
[p. 68]

Napolitaan, en dat noemt een zeker Vechtfilosoof, twee Molens aan de gang te houden. Ik zou durven bewyzen, dat ons Geslacht uyt Staal is gehakt: daar is myn Papa die ouds Doornboom, die gryze Tovenaar is nog zo fris als een Hoen, en kan van hier op den Haag ryden op het spaansch Traktement van een Glas Kaneelwater en een Wormer Beschuyt; Ik moet hier namaals drie guldens Bier en afgetrokke Thee drinken, ze ik niet geloof dat hy nog alle Uythangborden van de Warmoesstraat zal overleeven, want hy is bevriend met de Dood tot in het sesde Gelit. Een oud deftig Winkelier die dat in 't voorby gaan hoorde, gaf zyn Hoed en zyn Bokshaaire Paruyk een draai, (nota bene, dat hy die beyden in een tempo opzette en afnam) en beet hem dees' Vermaanig toe; Lichtmis, de Jeugd en den Ouderdom staan op eene Trommel, en de Dood kan zo maklyk het Kalfsvel van een Melkmuyl inslaan, als de wilde Zwyns Huyd van een Gryzaart. Als dat laatste geschiet Paai, (repliceerde dat vaderlievent Kind) Zal uw Zoon my drie Zakjes Dukatons byzetten, want die onderlinge Conventie is tusschen ons beyden geslooten.

Een jong getrouwt Heer, die zo vastgeklonken was aan het Kommando van zyn Wyf, als een Aap aan zyn Keten, luysterde my zo zachtjes in dat men het tot aan het Baaltjes Coffihuys kon hooren; Of ik hëm ook wist te verzêkeren op een Hair na, tegens wat tyd dat myn Blyspeelen zouden afgelêvert worden? en zo dra had ik hem niet gezegt, in aanstaande January een duyzent Zeven hondert en zeven en twintig, of hy schorte de Neus op als een Kalamuk, en hy sprak; Laat het niet op de Toegevendheyt der Intêkenaars voor de Foliôs Beloovers aankomen, want de Gemeente is wel toegeeflyk voor een Boekworm, maar liefdeloos op het Kapittel van Uytstel voor een Autheur.

Is hier een Kermis aanstaande? vroeg eem Vreemdeling aan een zeker Damlooper, die het byster druk scheen te hebben met zig zelven by gebrek van Gezelschap, en die andwoorde, hoe zo myn Heer? waar op den Vraager repliceerde; dewyl ik ginds een Monster zie leyden, dat Opwaards min of meer trekt op een misbakken Mensch schepzel, doch dat Neerwaards al Paerd verbeelt wat 'er om en aan is. Ik keek aanstonds zylings op die Omschryving, en ik zag dat het Kakus was, die van den Pachter kwam, voor dewelke hy

[pagina 69]
[p. 69]

met een geelkopere Voorhoofd, en met een myneedige Tong, had aangeboden te zweeren dat hy nooit Coffi of Thee ontfong onder zyn Kartouchiaans Huysdak, of schoon zyn Zuster het een en het ander met het Once en met het half Loot om en by Paddensteyn loopt uytventen.

Op dat Moment viel 'er een schotsche Mist, dat is een Soort van een Zomerbuy die doordringt tot op het Gebeente, des nam ik myn Wyk te Boeksteede onder de Luyffel van een nabuurig Boekverkooper, om quansuys onder het leezen der uythangende Tytels tyd te winnen, en op een beter Weer te wachten. Twee fransche Autheuren kipten gevalliglyk die Luyffel tot hun Regenscherm uyt, by gebrek van Mantels of van Overrokken; en alzo 'er geen Natie bekent is die eerder een Snapschool oprecht als een Koppel Fransche Schryvers, een Gespan Amsterdamsche Dienstmeyden, of een paar vervelde Moffen, tuymelden die Heeren staandvoets in een Conversatie. Ha-Monsieur sans Sol ni Maille, (piepte den Gryste tegens den Wyste) wat gebruykje thans voor een Staf des Broods, om op te leenen in uw Pelgrimasie der Nederlanden? Het heugt me dat je op uw eerste Oerkomst uyt Londen, engels tinne Lepels langs de Deuren liept uytventen, en toen dien draagbaare Winkel uytverkogt was, heb ik uw met kleyne Pasteytjes der Vreemdelingen Maagen zien affronteeren in het Gaskons Coffihuys, en in de groene Berceaus van de Leydsche Dwarsstraat; doch uw derde Professie is my onbekent. Ik ben een Autheur, Monsieur la Rage de sint Hubert, (andwoorde den Wyste) maar ik zal weerom op de kleyne Pasteytjes gaan vallen, want een Man die nog een Rist Uyen en een half Once Snuyftabak ryk is, zou een Konyn in 't lyf moeten hebben, om zig op te werpen tot een Schryver. Geliefje dat ik uw eens het Karakter crayonneer van een Autheur? Fiat die Pynbank ken ik van buyten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken