[p. 73] | |
Merten Luther en Merten van Rossom, satiriek referein van Anna Byns.
| |
[p. 74] | |
25
Dat elck dus wilt rooven en trecken om dlangste.Vs 25
Tcompt meest uyt Luthers leere, twerdt noch bewezen,
Niemant en sal schier derven slapen van angste;
Want tgoet es gemeene; wat volght uyt desen?
Dat elck sonder vreese wilt een besiken lesen29
30
Op zijns naesten erve, dblijct alle daghe.
Waerom werdt Rossom ghelaect, Luther ghepresen,
Want zy zijn doch beye van eenen slaghe?32
Luther es boost, ic en steeks onder gheen scraghe,
Want hy onder de christen tgoet maect gemeen.
35
Al wenscht men Merten van Rossom menich plaghe,
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Merten van Rossom, met veel quaets ghespuys verselt,
Heeft menich schoon huys in brande ghestelt;
Maer Luthers boosheyt gaet verre boven screven:
40
Duer hem zijn kercken, cluysen, cloosters ghevelt,
Menich goedtsmans kint (niet meughelijc ghetelt)
Uyten cloosters ghejaecht, die nu deerlijc sneven,42
Stelen en rooven, daer zy by leven.
Van dien zijnder licht ooc onder Rossoms bende.
45
Waerom werdt Rossom dan alleene bekeven?
Leeleker dan zijne luydt Luthers legende.46
Doet open u ooghen, ghy onbekende,47
Die Lutherum looft ende Rossom laect;
Aensiet Luthers bedrijf, tbegin en dende:
50
Noch heeft hijt qualiker dan Rossom ghemaect.
Dit moet ghy lijden; hoe ghy de waerheyt messaect51
Ghy en kunt hier teghen niet ghesegghen neen,
Maer, al zijn zy alle beyde van deughden naect,
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
55
Heeft Merten van Rossom zijn eere verloren,
Afgaende den keyser hooghe gheboren,
| |
[p. 75] | |
Luther es den oppersten heere af ghegaen,
Die hy had ghelooft, en trouwe ghezworen,
En heeft voer zijn cappe een nonne vercoren,
60
Die God ooc ghelofte hadde ghedaen;
Versmaet Rossom den keyser, merct Lutherum saen:
Hy spreect van paus, keyser, beyde veel blamen,
En leerdt dondersaten teghen doverste opstaen;
Van princen en vorsten scrijft hy veel diffamen;
65
Prelaten, biscoppen hoort men hem misnamen.
Al heeft Rossom veel quaets bedreven in Brabant,
Men sach hem niet veel kercken oft cloosters pramen
Met eenighen brande, aen gheenen cant;
Aen gheestelijcke maeghden en stack by gheen hant,
70
Alsoot tot sommighen plaetsen wel scheen.
Al heet Merten van Rossom een quaet tyrant,
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Es Merten van Rossom een verradere,
Luther es ooc een, en zoo veel quadere:
75
Hy berooft, met verraet, van der hemelscher erven
Menich kersten ziele. Dus Gods versmadere,
Lucifer, heeft dees twee ghesonden te gadere,
Om dat zy heel kerstenrijc souden bederven.
Es Rossom moordadich, Luther heeft doen sterven
80
Twee hondert duysent boeren, duer zijn bedrijf;
Veel esser onthooft, verbrandt, ghesact menich werven,
Om zijn valsche leere, beyde man en wijf;
Dus es hy een moordenaer van ziel en lijf.
Merten van Rossom mach maer dlichaem hinderen;
85
Al mach hy donnoosele quellen even stijf,Vs 85
Zijn zy patient, hy maectse Gods kinderen.
Dit en sal zijn sonde niet verminderen;
Ic en wilts niet excuseren, oft maken reen:
Al zijnt beyde twee venijnighe slinderen,89
90
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Luther en Rossom, als twee boose wichten,
Heeft men, in schijn van deugden, boosheit sien stichten.
| |
[p. 76] | |
Rossom quam in Brabant ghesleghen met bedroch:
Tscheen hy woude gaen op de turcken vichten.
95
Merten Luther en wilt vry noch niet zwichten:
Hy wilt den prijs hier af behouden noch:
Ghelijc een devoot munick (aeylaschen och!)
Quam dees wolf int cleedt van een lamme
Stroyen in kerstenrijck tvenijn soch,
100
Dat hy hadt ghesoghen uyter ketters mamme.
Al liet Rossom den haen metten rooden cammeVs 101
In Brabant vlieghen, zoot heeft ghebleken,
Luther heeft laten vlieghen veel quader vlamme;
Want duer zijn venijnich scrijven en preken
105
Es kerstenrijck met ketteryen ontsteken.
Haer beyder voorstel mach elcken wel verleen;106
Hoe wel sommighe veel lofs van Luther spreken,
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Merten van Rossom en Merten Luthere,
110
De beste van hem beyen es een mutere;110
Maer ten es niet vreempt, al es Rossom onghevreest;111
Want tes een crijchsman, een waerlijc rutere;
Maer Merten Luthere vermeet hem (dees stutere!)
Dat hy scriftuere verstaet na den rechten keest,
115
Dat hy es vervult van den heylighen Gheest.
Die den wech dus wel weet, tes wonder dat hy dwaelt!
Maer het schijnt wel den geest regeert hem meest
Die men onder sint Dignen voeten maelt.118
Al heeft Merten van Rossom veel roofs ghehaelt
120
In Brabant, dwelck noch veel menschen bequelen,
Merten Luther in dit stuck ooc niet en faelt:
Hy heeft (dapostate!) uyt cloosters doen stelen
Kelcken, ciborien; ic wilt God bevelen
Oft hy niet mede en paert? elck knaghe dit been.124
125
Al heeft de duvel dees twee Mertens by der kelen,
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
| |
[p. 77] | |
Merten van Rossom, prince van den snaphanen,Vs 127
Die, om stelen, om rooven zijt cloeck ter banen;
Luther, prince van alle valsche propheten,
130
Soudic u legende gheheel vermanen?
Tsou den leser verdrieten, soudic wanen;
Den tijt en tpampier werder mede versleten.
Dus voor eens hebic my ghenouch ghequeten.
Tot op een ander tijt! borcht my de reste!
135
Luther, Rossom, Lucifer daer by gheseten,
My twijfelt wie van drien es de beste.
Rossom sleypt veel quaets aes tzijnen neste;
Luther es nacht en dach in de weere
In kerstenrijck te stroyen een dootlijcke peste:
140
Dus haer beyder boosheyt blijct niet cleene;
Maer voor Luthers venijn ic my meest verveere;141
Want de menschen brenght hy in deeuwich gheween.
Al en es der keure niet weert een platte peere,
144
Noch schijnt Merten van Rossom de beste van tween.
Refereinen en andere gedichten van Anna Byns (meest onuitgegeven), handschrift van omtrent het jaer 1550, in myne verzameling, bladz. 133, verso.
J.F. WILLEMS. |
|