Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Reinaert de Vos naer de oudste beryming en opnieuw in 1834 berijmd (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Reinaert de Vos naer de oudste beryming en opnieuw in 1834 berijmd
Afbeelding van Reinaert de Vos naer de oudste beryming en opnieuw in 1834 berijmdToon afbeelding van titelpagina van Reinaert de Vos naer de oudste beryming en opnieuw in 1834 berijmd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (9.78 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeurs

W.Gs. Hellinga

J.F. Willems



Genre

poëzie

Subgenre

epos


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Reinaert de Vos naer de oudste beryming en opnieuw in 1834 berijmd

(1958)–Anoniem Van den vos Reynaerde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Ter inleiding

In de tweede helft van de cynische twaalfde eeuw verschijnt er, aan het hoofd van zijn troep jongleurs, op de markt te Gent een geliefd en gehaat beroepsverteller met een nieuw verhaal van den Vos Reynaerde. De lange blauwe mantel uitdagend om zijn felle gestalte, onder de kleine gele kap scherp en spottend zijn intelligente kop, gebruind door zon en weer en wind, zo staat hij daar boven het publiek, met zijn mede-broeders in de kunsten, de goochelaar, de acrobaten, de muzikanten en de potsenmaker en de man met de dansende beer en de jongen met het aapje. Willem die Madoc maecte, daer hi dicke omme waecte, begint het. Misschien dat hij het zelf zegt, misschien dat hij de eerste tien verzen láát zeggen om spottend in te vallen Nu keert hem daer toe mijn sin, dat ic bidde in dit beghin bede dorpren enten doren... Maar dan is de reclame al gemaakt: hier is hij voor zijn geëerd publiek, de verteller van het succes-verhaal van Madoc's droom, een verhaal dat voor ons - helaas - verloren ging, maar dat in elk geval zo beroemd werd in Vlaanderen dat mazeltjes droom er tot in de negentiende eeuw een uitdrukking was om te zeggen dat de boel op z'n kop staat.

Niet minder beroemd, ja beroemder, tot ver over de grenzen van het graafschap, werd zijn Reynaert-verhaal, die vertelling, die hem zo menig slapeloze nacht heeft gekost. Want niet waar-en nu horen we de muziek opbonzen en

[pagina 6]
[p. 6]

schetteren waarmee de aankondiging wordt gedaan - ons kunstenaars is geen moeite te veel voor het vermaak en de lering van de boeren en de burgers en de buitenlui!... Maar straks als hij met zijn verhaal is rondgegaan door Vlaanderen, zal er een honende flikkering in zijn ogen zijn als hij zegt hoe hij er dicke omme waecte en in vele gevallen zal er reeds dàn een lach opvlammen uit zijn gehoor. Waarom? Omdat het dan bekend is, dat de verteller met zijn kornuiten verschillende malen snel zijn biezen heeft moeten pakken als een lichtgeraakt heer, hetzij wereldlijk hetzij geestelijk, zich zelf meende te herkennen in het verhaal, dat vrijwel niemand spaart!

Daar gaat dan in die eeuw het verhaal: spottend, schijnheilig, ironisch, kwasi onschuldig, obsceen, hard en honds brutaal, en dan onverwachts in die tijd van levensgevaarlijke ketterijen: ongehoord gedurfd. Maar dat is nu al lang voorbij. Het verwoei als het stof van de wegen die Willems voeten droegen over de velden van Vlaanderen, en alleen de filoloog, in het stof van zijn bibliotheken, graaft het op, kijkt ietwat verwonderd naar het hem wezensvreemde dat hij vond, en legt het daarna maar al te vaak weer weg in een hoekje van een stoffig tijdschrift dat niemand meer leest. En Willem is al héél lang dood...

Maar de vos bleef leven! Met moeite soms. Want zelfs dat slimme dier, dat zich zo geraffineerd weet aan te passen aan alle omstandigheden, stikte van tijd tot tijd bijna in al dat stof

[pagina 7]
[p. 7]

der eeuwen. Vooral sedert het begin van de negentiende eeuw waren zijn kansen vaak hachelijk. Toen begonnen de filologische vossejagers hem achterna te zitten en jagers hebben de zonderlinge eigenschap dat ze menen hun doel eerst te moeten vermoorden voordat ze het bereikt hebben. Maar deze vos is onsterfelijk: al maal je hem tussen de molenstenen der alwetende geleerdheid, dan komt toch weer boontje om zijn loontje en opnieuw voltrekt zich het wonder. Fel en cynisch en obsceen, ironisch en honds brutaal trekt ook in onze tijd Reynaert langs de wegen en door de velden van Vlaanderen en weer met zijn bête noire wolf Isengrimus. Wapenbroeders, zegt de herboren Willem (die ditmaal de Kapellekensbaan maakte) honend. In de eeuwen daartussen duikt hij telkens op: in de dertiende eeuw pedant; in de volgende als een legeraalmoezenier, met een hypertrofe staart; aan het begin van de vijftiende geflikt en gelapt als een landloper maar weer met volop zijn brutale grijns, in de loop van die eeuw echter met steeds meer moraal in het verhaal. Onder de humanisten loopt hij als een wolf in schaapskleren, duur in het latijn en goedkoop als een volksboek en dat laatste zet zo'n eeuw of twee zijn carrière voort met de vervaarlijke tendens om te eindigen als een centsprent op de kermis. Dan tegen het eind van de achttiende eeuw..., daar komen de filologen! Maar dan komt spoedig ook de Vlaming met het Vlaamse hart van alle tijden, als de Reynaert onvergankelijk, Jan Frans Willems.

[pagina 8]
[p. 8]

De eeuw is braaf, maar Willems is olijk. Hij houdt van zijn vos, de rode rakker met zijn heldere, slimme ogen, speurend, slippend, sluipend onder heggen en hagen, die heerlijk bloeien in een heerlijk voorjaar in heerlijk Vlaanderenland. Hij gunt hem van harte zijn malse kippebout, en wie wil niet leven en laten leven - op een hoentje na! - als bede bosch ende haghe met groenen loveren zijn bevaen? Boer, pas op je kippen! boer, pas op je haan! En gaat dat ondier wel eens over de schreef? Wel, andere tijden, andere zeden, nietwaar? Kent ge den witte? zo kent den rode dan ook!

De bewerking van Willems die Reynaerde maecte zal na meer dan een eeuw voor velen een verrassing kunnen zijn. De taak die hij zich stelde, was wel zeer moeilijk, want hij wilde blijven binnen het vers, de versbeweging en de toon van Willem, en daarbij zo min mogelijk weglopen uit de lengte van diens vertelling. En Willems slaagde daarin. Gesteld naast een oude redactie, die met wat spellingvarianten en enige tekstkritiek berust op die uit het Comburgse handschrift, waarin de vos geflikt en gelapt werd bewaard, - gesteld dus naast een tekst die de lezer door de eeuwen heen terug kan brengen, behoort het resultaat van Jan Frans Willems' liefde en kundigheden tot het beste van een onvergankelijke Vlaamse traditie. Tot leringhe ende vermaeck.

 

Amsterdam, januari 1958

 

W. Gs. Hellinga


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken