Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De motorboot (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van De motorboot
Afbeelding van De motorbootToon afbeelding van titelpagina van De motorboot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

Scans (71.94 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De motorboot

(1917)–C.N. Williamson–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XXV.

Zoo kwam het nu, dat wij twee nachten te Enkhuizen bleven; maar den tweeden brachten wij op de Lorelei - Mascotte en de Waterspin door, voor het eerst op de booten slapende, en het was alleraardigst. Den volgenden morgen, heel in de vroegte hadden wij een pic-nic-ontbijt aan boord, en zetten koffie met een grootsch toestel, dat mijnheer Starr in de groote thee-mand had, die hij in zijne verkwisting in den duursten winkel te Londen gekocht had. Wij begaven ons reeds op weg, aleer wij nog klaar waren met ons ontbijt, toen kwam het tochtje naar Stavoren, dat Jonkheer Van Brederode ons nooit met de boot had laten maken, als het weder niet bedaard was geweest, want wederom moesten wij verscheidene uren op de Zuiderzee zijn, om naar Friesland over te steken.

Toen wij er kwamen, konden wij ons nauwelijks voorstellen, dat Stavoren een stad van groot gewicht geweest was, en dat een machtig koning daar in den ouden tijd gewoond had, want het bol-

[pagina 224]
[p. 224]

werk scheen nu het belangrijkste gedeelte van het stadje. Maar de groote zandbank met hare beroemde Legende van de Trotsche Vrouw, wijst de oorzaak aan van verval.

Nell kon een ondeugend glimlachje niet onderdrukken, toen hij opmerkte, dat de familie zijner moeder uit Friesland afkomstig was, waarschijnlijk omdat Jonkheer Van Brederode ons juist had gezegd, dat de Friezen de koppigste en volhardendste menschen van geheel Holland zijn. Dat de koppigheid van een geheele provincie nog niet zoo groot is, als er huist in één enkelen Fries, hetzij man of vrouw. Maar mij dunkt, zij hebben ook wel reden om trotsch te zijn, daar hunne koppigheid hen in staat stelde, hunne aloude zeden en gewoonten en taal ongeschonden te bewaren. De Spanjaarden vermochten nooit den geringsten indruk op hen te maken door de uitgezochtste folteringen, die enkel ten doel hadden de Friezen te onderwerpen. Als men hen levend begroef, dan gingen zij voort glimlachende te zeggen: ‘Ik wil of ik wil niet’. totdat het zand hunne lippen voor eeuwig sloot.

Ik had wel gewenscht, dat Jonkheer Van Brederode niet in het bijzijn van mijnheer Van Buren gezegd had, dat een ‘Friesche stijfkop’ eene uitdrukking is door de Hollanders gebezigd, om de overtreffende trap van koppigheid uit te drukken; maar hij trok 't zich hoegenaamd niet aan, en vertelde ons dadelijk er op, iets wat zijne moeder en eenige Friesche nichtjes gebeurd was, toen zij nog meisjes waren. Een muzikaal genie, een jongmensch, logeerde eens bij hen, en toen hij op haar verzoek veel voor haar gespeeld had, wedde hij, dat zij eerder zijn muziek moede zouden zijn, dan hij het spelen. Zij gingen deze weddenschap aan, en hij begon weer te spelen, maar hij was geen Fries en was nooit te voren in Friesland geweest; dáárom was hij niet voorbereid op hetgeen er nu volgde. Toch was hij een Hollander, en hij bleef vier en twintig uur onafgebroken doorspelen, zonder langer dan vijf minuten iederen keer te rusten. De dames riepen maar aldoor: ‘Gaat u voort, als je blieft, het verveelt ons niet,’ al zagen zij er ook bleek en ziek uit; hij hield dus niet op, totdat hij van den pianokruk viel en naar bed moest worden gebracht, en twee dagen bleef liggen. Maar de Friesche meisjes ondervonden er geene nadeelige gevolgen van en zeiden, als hij het niet opgegeven had, zij wel een week lang hadden geluisterd.

Eens had Jonkheer Van Brederode een groot jacht, dat hij den Belgischen Koning leende, om er een tochtje mede te maken, en er was ook een Fries als kapitein aan boord. Iederen morgen om

[pagina 225]
[p. 225]

vijf uur werden de dekken geschrobd en de koning liet weten, dat hij liever had, dat men dit later op den dag deed, omdat hij er wakker van werd, en dan niet meer kon inslapen. Toen antwoordde de Fries. ‘Spijt me zeer, uwe Majesteit, maar de dekken worden altoos om vijf uur geschrobd, en dat moet zoo blijven.’ Dit antwoord behaagde den koning zoozeer, dat hij geene tegenwerpingen meer maakte.

Als de bewoners van Friesland hunne eigenaardigheden hebben, zoo ook hunne meren. Naar Stavoren gingen wij een kanaal door, dat als een groene gang, ons in een groote kamer bracht. De groene wand werd door hoog riet gevormd, en wij kregen brokstukken te zien van gouden vlakten en zeilen, die door weiden schenen te glijden. Men hoorde het geschreeuw der meeuwen, en rook zout en veengrond, die eens het groote bosch uitmaakte, dat door het meer verzwolgen werd. Toen kwamen wij door een soort van waterpoort op ons eerste Friesche meer, waarvan het water wel glas geleek, de zwarte zeilen van gele zeilbooten werden door de zon purper gekleurd, en de windmolens aan de verwijderde kust, leken op rusteloos-gesticuleerende spoken.

Ons zog verwekte een gouden met paarlen behangen golf, maar het water was zóó helder, dat wij ons nu en dan verbeeldden, den ouden weg op den bodem van het meer te kunnen onderscheiden, dien men zegt, dat de Friesche boeren tot op dezen dag gebruiken, precies wetende wáár en hóe hunne paarden door het water te leiden.

Wegens deze weg en andere dergelijke heeft de Jonkheer een loods te Stavoren aangenomen, iemand, die in staat is ons voor onzichtbare gevaren te behoeden. Hij schijnt iedereen te kennen op de zwaarbeladen turfschepen of schel-gekleurde aalbooten en Nell beweert, dat zelfs de families wilde eenden, die wij tegenkomen, hem in het voorbijvaren toeknikken.

Wij kwamen uit het Morra-meer op het grootste van alle Friesche meren: het Fluessen-meer, en het geleek sprekend op de Norfolk Broads, waarheen mijn vader eens met mij ging, toen ik nog een kind was. Altoos wanneer wij van het eene meer naar het andere gingen, voeren wij door bekoorlijke kanalen, omzoomd door allerliefste huisjes met tuinen vol rozen en kamperfoelie; soms gestoffeerd door zonderlinge windmolens, die veel van groote wijze grijze uilen hadden, of op een afstand, op monniken geleken, die lange kruisen omhoog hielden.

Het was zoo heerlijk voort te glijden tusschen twee werelden; de

[pagina 226]
[p. 226]

wereld der werkelijkheid en die der verbeelding. De dorpen lagen aan kanaal of meer, ver van elkander verwijderd, ofschoon er vele boerderijen waren omringd door groote boomen, om de zolderverdiepingen koel te houden onder hunne schuine daken. Zeemeeuwen zaten als tamme vogels op de ruggen der grazende koeien in de met roode en purperen bloemen omzoomde weiden.

Mannen en meisjes roeiden van het melken naar huis en hingen hunne groene en scharlaken-roode emmers in rijen tegen de buitenmuren hunner pachthoeven. Vischnetten hingen van stok tot stok aan den waterkant te drogen, op zulk een zonderlinge manier, dat het wel wijngaarden leken, vol bruine wijnstokken; en toen wij Sneek naderden, waar wij dien nacht wilden logeeren, kwamen wij zonderlinge beurtschepen tegen, met een schilderachtig familieleven aan boord; kinderen speelden met zonderling speelgoed van eigen maaksel; oude vrouwen met witte mutsen zaten te breien; de meisjes flirtten met de jonge mannen aan boord van de voorbijvarende turfschepen - mannen in scharlaken-roode jerseys, die, weerkaatst in het effen water, er uitzagen als loopend vuur onder glas.

De oude zeventiende-eeuwsche waterpoort te Sneek was zoo prachtig, dat wij dachten de plaats met dien leelijken naam ook mooi te zullen vinden; maar wij vonden die afschuwelijk en besloten wederom den nacht in onze drijvende huizen door te brengen.

Allerlei zonderlinge watergeluiden maakten mij vroegtijdig wakker; maar ik had ook niet vast geslapen, omdat ik niet nalaten kon veel aan mijnheer Van Buren te denken, die te Sneek een telegram op hem vond wachten en met den eersten trein, dien hij nog halen kon, ons verliet. Ik weet niet, wat er in het telegram stond, maar hij zag er ongelukkig uit, toen hij het las, en ik lag er des nachts over te peinzen of zijne moeder hem ook ter wille van Freule Menela van der Windt, had teruggeroepen, die het niet goed vond, dat hij zoo lang bij ons bleef.

Nell vond ons tochtje van den volgenden dag langs de rivier, de Boorne, naar het Sneeker meer, voorbij Grouw en verder naar Leeuwarden, nog prettiger dan van den vorigen dag; maar ik vond het lang zoo belangwekkend niet. Misschien kwam het wel daardoor, dat ik toen iemand naast mij had staan, die half en half een Fries was, en mij van allerlei vertelde. In elk geval had ik een soort van heimwee, alsof mij iets ontbrak. Mijnheer Starr zeide, dat het aardig zou zijn de wittebroodsweken aan boord van een dier aardige wherries door te brengen, die wij op het groote meer

[pagina 227]
[p. 227]

zagen; maar ik stelde mij onmiddellijk mijnheer Van Buren en Freule Menela voor, die daar de hunne vierden en het hart ontzonk mij. Ik trachtte het zooveel mogelijk te verbergen, maar mijnheer Starr scheen het te vermoeden, want in den namiddag gaf hij mij een waterverf-schets, die hij des morgens op dek gemaakt had. Hij noemde het een ‘ruw impressionistisch ding’, maar het is werkelijk beelderig, het water licht-lila, met zilveren franje van schuim, juist zooals het er uitzag, toen hij zat te schilderen; velden met een goudgeel laken, bezaaid met wilde bloemen op den voorgrond; in de verte boomen in een waas van zacht grijs en violet, hier en daar met een tintje rose, dat een half verscholen dak aanduidt, dat zich op gemiddelden afstand bevindt. Lady Mac Nairne bewonderde de schets bijzonder; en het kwam zoo bij mij op - waarom weet ik niet - dat zij het niet aardig vond, dat hij het mij inplaats van aan haar gegeven had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken