Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zonder sonnetten (1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zonder sonnetten
Afbeelding van Zonder sonnettenToon afbeelding van titelpagina van Zonder sonnetten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zonder sonnetten

(1886)–J. Winkler Prins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]


illustratie

In de laan.

 
Niets doe ik liever op het wandelpad
 
Dan langs 't in vloeiend goud gedrenkt geboomt
 
Naar 't spel te spiên van 't licht, hoe 't komt en gaat;
 
Hoe 't takkenschaduw teekent op den grond;
 
Hoe als het waait die schaduw krimpt en rekt;
 
Hoe dan der blaadren beeltenissen stom
 
Elkaar vervolgen zooals molenwieken
 
Bij luwen wind of als bij maanlichtglans
 
De schaûw dier wiek komt aangesneden om
 
Ons slag op slag door 't lijf te gaan: zoo groot,
 
Zoo reuzig groot wanneer de molen draait,
 
En 't helder is. -
 
 
 
Maar in de laan is 't stil,
 
't Geboomte is onbewogen, stil de lucht.
 
Een geur van blaadren, saamgewaaid, vermolmd,
 
Bedwelmt een weinig, mengt zich samen met
 
Den wasem van een lossen vochten grond. -
 
Het is October - Langs der beuken stammen,
[pagina 41]
[p. 41]
 
Zwaar, rij aan rij, een onafzienbre reeks
 
Aan elken kant, verschieten over
 
Zwart donkergroen, zachtgrijs gekleurden bast
 
Van tijd tot tijd smaragden strepen licht.
 
Van tijd tot tijd, maar ook van eind tot eind,
 
Want links in 't zuid zijn 't zware wolken die
 
Er rondgerold, maar helder wit en zacht
 
En laag naast laag gestapeld, 't licht der zon
 
Den doorgang er betwisten; en van daar
 
Mijn laan, waar 'k wandel, donker; maar vooruit
 
't Pad overwelfd door bogen bruin en geel; -
 
Dan donkre schaduw weer; en dan weer verder
 
Robijn en goud op parelgrijzen grond.
 
En zoo om 't ander. Tot op 't lest het licht,
 
Een smalle streep, maar krachtig, diep van toon,
 
In schaduwslag verdwijnt van aarden wal;
 
Waarop de berk met ros beroomden stam
 
Het krimpend, geelend blad en 't twijgental
 
Als kantwerk ópheft tegen 't blauw der lucht,
 
't Wit van de wolk. -
 
 
 
Opeens treedt uit die schâuw;
 
Ik zie niet hoe; een klein figuur in 't licht.
 
Een jongen, meende ik, in zijn blauwen kiel
 
Op weg naar school. Maar nu ik scherper tuur,
 
Denk ik, een vrouw voor boodschappen uit huis.
 
'k Tuur scherper; maar - te laat. Zij treedt opeens
 
De schaduw in, onkenbaar scheemrend thans.
[pagina 42]
[p. 42]
 
Nu kan ik weer opnieuw gaan gissen; tot
 
Ze opeens weer treedt in 't tweede lichtvak dat
 
Haar van mij scheidt met nog twee andre ginds.
 
Nu zie ik beter: - 't is een vrouwlijk wezen, jong
 
Van lokken blond, rooskleurig van gezicht,
 
Omlijst door 't hair dat afgolft op de schoudren.
 
Maar scherper turend houd ik wat er zweeft
 
Voor banden van een muts - van 't boodschapmeisje?
 
Geen antwoord; want ze treedt de schaûw weer in.
 
Ik stap wat aan; want zie hoe stil de lucht
 
Verandert toch het lichtvak naar mij dunkt
 
En wordt de schaduw langzaam, langzaam dunner.
 
Thans zie ik beter: - 't is een vrouw op leeftijd
 
In helder witte morgenkleeding, dragend
 
Iets in haar armen; maar ik weet niet wat.
 
Het wappert weerzijds af als kanten sluier
 
En ziet er uit als een pistache; een pak
 
Bruidsuikers in een rozenkleurig hulsel. -
 
Weer schaduw en weer licht. -
 
 
 
En ik sta stil -
 
Zij ook. Zij laat mij naadren, groet mij
 
En zegt: ‘Ik dacht dat u mijnheer waart die
 
Mij tegemoet komt; maar 't is niet zoo, zie ik.’
 
Wat draagt gij? vroeg ik. Maar ik wist het reeds.
 
En 't slapend kindje, want het sliep, werd wakker
 
En vriendlijk lachend stak het de armpjes uit
 
Riep dag! En 'k drukte op 't mollig handje een kus.
[pagina 43]
[p. 43]
 
Gezegend, sprak ik, is de kinderonschuld,
 
Want zoo als trouwe min door licht en donker
 
Het kindje draagt, draagt de Almacht ons
 
Door 's levens vreugde en leed. -
 
'k Ging haastig verder
 
En repte me in gepeinzen naar het licht
 
Waar ik het tweetal 't allereerst aanschouwde.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken