Overblyfselen van echtgeluk(1801)–Pieter van Winter, Nic. Simonsz.– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 50] [p. 50] Ter gedachtenisse van den verjaardag van wylen myne Echtgenoote. ô Liefde, die, op dezen dag, Die waardige anna bragt in 't leven, Die 'k naauwlyks meer de myne noemen mag, Die zagt, gelyk een wolk, is van my heengedreven; Wier scheiding my zo onverwacht Het eindperk van al 't heil deed nadren, Dat my haar echt had aangebragt Door minzaamheid en deugd, een erfgoed haarer vadren; U dank ik, liefde! uit 's harten grond, Voor all' de blyde zaligheden, De roozen van myn echtverbond, Die haare lieve hand verspreidde voor myn schreden; [pagina 51] [p. 51] En is die vrouw myn hart ontrukt, 'k Zal, tot myn' laatsten snik, met liefde aan haar gedenken; Word thans myn ziel door 't bitterst leed gedrukt, De liefde van ons kroost zal my vertroosting schenken. 't Was liefde, die het hart dier waarde vrouw my gaf, De grootste gift voor myn verheugde zinnen: God gaf haar – nam haar van my af; Maar 'k hoop in de eeuwigheid haar eeuwig nog te minnen. Ach! zag ik eenmaal dáár, ô dierbre vrouw! u weêr, En mogt myn ziel, dan rein, aan de uwe niet mishaagen! Mogt ge eenmaal 't kroost, door u bemind zo teêr, In al den glans der deugd verheerlykt op zien daagen! 1801. Vorige