Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het dure moederschap (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het dure moederschap
Afbeelding van Het dure moederschapToon afbeelding van titelpagina van Het dure moederschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

Scans (1.17 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het dure moederschap

(1920)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

I.

HET dorp is arm.

In de lage, rietdaakte huisjes, donker van ouderdom, die op hoopjes saâmgekropen hier en ginder tusschen schrale akkers liggen, woont een schraal, bleek, spitsgezicht volk van daglooners. Er zijn veel wevers en spinsters onder. In de vele kleine fabrieken van het dorp weven de mannen met de hand grove karpetten en koe-dekken op weefgetouwen van een makelij die elders al sedert meer dan honderd jaar vergeten is. De vrouwen spinnen thuis den ruigen vlas-afval tot garen, dag in dag uit aan hun wiel achter het ronde spinraampje dat wat licht binnenlaat in het zwartige achterhuis, werkplaats, voorraadschuur, berghok en stal voor de geit en de kippen tegelijk. Van klein af doen de kinders meê, de meisjes aan 't spinnen, de jongens aan het opspoelen van het garen en de wol. Van de boerenarbeiders probeeren er velen, de ouderen vooral, met weven wat bij te verdienen in den wintertijd.

[pagina 2]
[p. 2]

De velden, waar de ploeger, traag achter het met hangenden kop voortploffende paard aan bewegend, den kouter ondiep insteekt, hebben een wittigen schijn van het zand dat den ondergrond vormt van deze geheele streek, en dat telkens weer, door de dunne laag bewerkte aarde heen, te voorschijn komt tusschen de ijl-staande rog en haverhalmen en grof-gespreid aardappelloof.

Ten Zuiden, Oosten en Westen ligt uren ver hei, waar tusschen golvingen van den grond zandgroeven blinken, bleekgeel uit bruin, en een enkel blankstammig berkenboschje in een wolk van grijs loover staat.

In het Noorden helt de grond naar de Zuiderzee af en hier wordt alles anders.

Een mijlenbreede strook klaar-groen land, weide en polder, vet van het slib der wintersche overstroomingen loopt onafzienbaar langs het water in groote slingeringen, landtong naast baai, waar van de eene naar de andere kerktorens in zicht komen en roodgedaakte dorpen, met vloten visscherspinken er tusschen zeilend langs boomgaarden heen en hooge dijken, waar door den zeewind gekromde boomen dun staan tegen de lucht.

Bij honderdtallen loopt 's zomers het vee in die weiden die het gemeenschappelijk eigendom zijn van een dozijn dorpen; van den hoogen winterdijk

[pagina 3]
[p. 3]

af zijn de wit-bonte en rosse beesten te zien, ontelbaar tot in de verte toe. In de polders staat in Juni het gras zoo hoog dat de maaiers tot aan de heupen er door gaan; en nog weer in den nazomer heeft het vee van de rijke boeren, dat de wei heeft afgegraasd, genoeg tot wintertijd toe, aan het welige etgroen.

Wat er in de streek aan gulheid en kracht is komt van hier, uit de zee, uit den polder en uit de meent, met jaarlijksche getijden die stroomen tot ver het dorre heideland in.

Zooals in den winter de Zuiderzee met een grooten vloed opstijgt en, over betuiningen en dijken heen, heenstroomt over de vlakten, zoo in den zomer, stijgt uit den bevruchten grond het gras; de kudden tegemoet, wast het tot oogsthoogte en stelpt stallen en schuren vol.

Van het milde zee-getij komt het milde grasgetij, van het grijze water het groene plantensap, het wemelende bont van de bloemen, de malschheid, de honing, die heengezijgd door al die honderden langzaam weidende beesten met hun schommelende uiers, als zoete melk te voorschijn komt, en met zeisen gemaaid en op wagens weggereden, de koestering en de vruchtbaarheid van den zomer verborgen houdt op de deelen der boerderijen, den winter door.

[pagina 4]
[p. 4]

De rijke polderdorpen Enkum-binnen en buiten, Kloosterhuizen, Wijmenes, Valkenswaard vangen het meest van dien zomervloed: het is wel te zien aan de breede, met groote vensters blinkende hofsteden, de eene naast de andere aan de lange smalle straat langs den winterdijk, en aan de blosse vollemaansgezichten van het boerenvolk en hun hoogmoedige houding.

Maar een deel van den rijkdom bereikt toch ook het heide-dorp en met de enkele welgestelde boeren krijgen ook de keuterboertjes, de wevers en spinsters en de landarbeiders van Holthum er er iets van meê.

Een uit oude tijden afkomstige en naijverig gehandhaafde wet geeft den van ouder tot ouder in het dorp gezetenen het recht voor weinig geld hun vee te weiden in de meent. En als de pachters van polderland aan den hooi-bouw beginnen is het voor het geheele dorp een goede tijd.

De fabrieks-bazen zetten de weefstoelen stil en sturen de knechts het hooiland in: de boeren nemen los volk in dienst, vrouwen en meisjes gaan mee die anders het huis niet uitkomen. Eenige weken lang heeft alles frissche lucht en zonneschijn, vroolijkheid, voor het zware werk een goed loon en verzadigende maaltijden. De gezichten worden bruin, de oogen staan helder. Als een na-feest komt de kermis.

[pagina 5]
[p. 5]

Dan is spoedig al, als in den winter van de duinruggen en hooge plekken de zee, de vloed van wèl-zijn weêr weggezakt voor het bestaan der armeren.

De wevers gaan weer op hun getouw zitten, de vrouwen draaien hun wiel; tot in den laten avond zwaaien hun schaduwen langs de rossig doorschenen vensters. En uit de gezichten taant gaandeweg de kleur en slinkt de volte, tot het weêr de bleeke, spitse wevers- en spinsterswezens zijn van elf maanden in het jaar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken