Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gods goochelaartjes (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gods goochelaartjes
Afbeelding van Gods goochelaartjesToon afbeelding van titelpagina van Gods goochelaartjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.69 MB)

Scans (2.14 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gods goochelaartjes

(1934)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 178]
[p. 178]

[IV]

ALS rondom open bloemen de vlinders tintelen en stil sla ik het gade, zoo stil en open als een bloem mijn gelukkig hart, begint voor mij getoover. Van vlinders omfladderd zie ik dien Provençaalschen jongen, uit de slavernij der geldzucht vlinders nageloopen het vrije wijde weten in; zie ik den stillen man, wiens al te vroege hartewond was genezen in het donker dat de vlinders der nacht beschut; zie ik Clara's ernstigen muziekmeester en zijn als een vlinder zoo vroolijken zoon.

En hoevel andere vlinder-minnaars tooveren de kleine toovenaars, Gods goochelaartjes, mij voor de gedachte!

Soms is het een bruine man in sarong en hoofddoek in de deur van zijn bruin gevlochten huisje. Over spiegelende rijstvelden tuurt hij de verte in naar zijn gast. Daar komt een schoone vlinder aangefladderd, half geel half zwart, half schaduw half zonneschijn. En de man roept tot zijn vrouw, die onder het afdakje doende is met den maaltijd:

‘Eh! Moeder-van-Sidin! Daar is de ziel van onzen vriend, in verlangen naar ons zijn lichaam vooruitgesneld!’

Soms is het, geel als albast dat oud is geworden in de zon, is zijn gezicht, een schilder in wijd gewaad met wijde mouwen gehuld, die zijn fijne penseelen heeft neergelegd naast het blad rijstpapier; tusschen een purperen pioenroos en

[pagina 179]
[p. 179]

een luchtig zwevenden kerselaartak, van bloesem doorzichtig wit, aarzelt daar een vlinder. Zijn blik is op den trilwiekenden vlinder. Maar hij luistert naar binnen, naar den val van het vers dat hij in den hoek der voltooide schilderij wil schrijven met teekens waarvan elk een kunstwerk is.

Naar vlinders in minnespel, tweevuldige tinteling in den zonneschijn heeft zeker vaak de dichter getuurd die het schoonste verhaal verhaalde van de Liefde en de Ziel; hij gaf zijner Psyche die Amor had omarmd, vlindervleugels aan de schouders.

Aan den bebloeden sarcophaag, laatste legerstede van den martelaar, zien broeders en zusters in het Geloof op den vlinder, in het marmer gebeiteld. Niet aan het gebroken en verscheurde lichaam denken zij, verschijning eenmaal van hem dien zij liefhebben. Zij denken aan de ziel, die, als de vlinder aan de doorbroken pop, aan haar tijdelijk hulsel is ontstegen, opzwevend in Gods eeuwigheid.

Aan zijn clavecimbaal gezeten speelt een hoofsch in zij de en kanten gekleed man muziek, die als dartelende vlinders fladdert en tintelt.

Een donkere jeugd heeft hij gehad, vaderloos. Nu hijzelf vader is geworden voedt hij zijn beide dochters op tot voortreffelijke maaksters van muziek, de eene wel voor het Hof maar voor het Klooster de andere. En in zijn ouder-

[pagina 180]
[p. 180]

dom zal hij een muziek maken die hij Leçons des Ténèbres noemt.

Hij bespeelt het orgel in de kerk waar de Koning de Mis komt hooren met zijn geheele hof. En hij vergeet den Koning in zijn glorie als hij op zijn ontzaggelijk instrument juicht en dondert voor God.

Maar in een liefelijk uur toen hij de vlinders zag spelen in den zonneschijn maakte hij vlindermuziek, hij, François Couperin, dien de jonge Bach zoo zeer liefhad, en dien de Wereld kent als Couperin-le-Grand.

In het armelijke vertrekje, zoo nauw al en nauwer nog door al de kistjes, doozen, kooitjes van glas en ijzergaas vernuftig geknutseld waarin insecten van alle slag hun wonderlijk leventje leven, geen plaats haast is er meer voor hem zelf, beziet de schoolmeester van het doodarme gehucht, Jean-Henri Fabre, een kapel pas uitgekomen, die uit alle kracht haar vale vleugelstompjes op en neder slaat dat de lucht toestroome in de holle aderen. Flauw nog, verschijnen kleuren. En beschouwende, peinst hij over dat geheim van de kleur, het wonder, geheimzinniglijk gewrocht in de donkere pop, afval die sieraad wordt; en peinst over het leven van dezen vlinder, die zelfs geen honing behoeft, die leven zal van de lucht alleen en den zonneschijn; en den last weer voelend van hem niet voegenden arbeid, door

[pagina 181]
[p. 181]

de behoeften van het lichaam hem opgelegd, vermeit hij zich een wijle in de verbeelding van een ander bestaan, op een anderen wereldbol, onder een andere zon, blauw, rood, of groen, waar redelijke wezens de vreugden van het weten en begrijpen deelachtig zullen worden, ongestoord door den verachtelijken dwang van den buik, oorsprong van alle ellenden der menschheid.

De vlinders die mij omtintelen in den zonneschijn, die mij herinneringen brengen, gepeinzen, verbeeldingen, het eenmaal vreemde nabij maken en eigen, een diep geluk waarin ik mij vereend voel met menigten van vroeger en verre, van nu en hier, van toekomst nog onbevroed, zij doen mij verstaan, die kleine goochelaars, waarom altijd, overal, de menschen hen liefgehad hebben, voor wie een schoone schijn de omhullende openbaring is van schooner werkelijkheid; waarom zij de vlinders, uit den nood der rups in het stof, uit den donker en de harde engte om de pop, den zonneschijn in gestegen en den ruimen wind van het blauwe, zinnebeeldjes der ziel hebben genoemd, speelsche gezelletjes op wegen die het Eeuwige in gaan, goochelaartjes Gods.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken