Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het gulden sprookjesboek (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het gulden sprookjesboek
Afbeelding van Het gulden sprookjesboekToon afbeelding van titelpagina van Het gulden sprookjesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

Scans (52.93 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het gulden sprookjesboek

(1910)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina *15]
[p. *15]


illustratie
‘En de hofdames gingen voor haar staan, en hielden hun japonnen wijd uit, en toen kreeg de varkenshoeder de tien zoenen, ...’


[pagina 29]
[p. 29]

De Varkenshoeder.

Er was er eens een arme prins, die had een koninkrijk, een heel kleintje wel, maar toch altijd wel groot genoeg om er op te trouwen, en trouwen dat wou en zou hij. Nu was het eigenlijk wel wat vrijpostig van hem dat hij zoo maar tegen de dochter van den keizer durfde zeggen: ‘Wil je me hebben?’ Maar hij durfde het toch, want hij was heinde en ver beroemd. Er waren prinsessen bij de vleet die gezegd zouden hebben: ‘Heel graag!’ Maar zou zij dat zeggen?

Nu, laat ons eens hooren!

Op het graf van den prins zijn vader groeide een rozestruik, o! zoo'n overschoone rozestruik! er kwam maar eens om de vijf jaar een roos aan, en dat maar één enkele, maar die geurde zoo allerheerlijkst, dat wie er aan rook al zijn zorgen en verdrietelijkheden vergat. En dan had hij ook nog een nachtegaal, die kon zingen of alle zoete liedjes van de heele wereld in zijn keeltje zaten. De roos en den nachtegaal wou hij de prinses geven, en daarom werden ze allebei in groote zilveren doozen gedaan en aan haar gezonden.

De keizer liet de twee zilveren doozen voor zich uit dragen naar de groote zaal waar de prinses ‘Er komt visite’ speelde met haar hofdames. Zij hadden anders niets te doen. En toen zij de twee groote doozen met cadeaux er in zag, begon ze in de handen te klappen van pleizier.

‘Als het eens een poesje was!’ zei ze. Maar daar kwam de prachtige roos voor den dag.

‘Neen maar! wat is die beeldig gemaakt!’ zeiden al de hofdames.

‘Die is meer dan beeldig!’ zei de keizer. ‘Die is schoon!’

Maar de prinses voelde er eens aan, en toen was zij haast in tranen uitgebarsten.

‘O papa!’ riep zij, ‘het is heelemaal geen gemaakte bloem, het is een echte!’

‘Foei!’ riep het heele hof, ‘het is een echte’.

‘Laat ons nu eerst eens zien wat er in de andere doos zit, voor we ons boos maken!’ zei de keizer. En daar kwam de nachtegaal voor den dag. Die zong zoo heerlijk, dat men er onmogelijk dadelijk iets onaangenaams van kon zeggen.

‘Superbe! Charmant!’ zeiden de hofdames; want zij spraken allemaal Fransch, de een al erger dan de andere.

‘Wat doet die vogel mij denken aan de speeldoos van de keizerin zaliger!’ zei een oude kamerheer. Och, och! dat is precies dezelfde toon, precies dezelfde uitdrukking!’

‘Ja, dat is het ook!’ zei de keizer, en hij begon te huilen als een kind.

‘Ik wil toch niet hopen dat het een echte vogel is!’ zei de prinses.

‘Jawel, het is een echte vogel!’ zei de man die hem gebracht had.

[pagina 30]
[p. 30]

‘Zoo? nu laat hem dan voor mijn part maar weer vliegen!’ zei de prinses. En ze wou volstrekt niet hebben dat de prins kwam.

Maar die liet zich zoo makkelijk niet afschepen. Hij maakte zijn gezicht bruin en zwart, trok zijn pet diep in zijn oogen en klopte aan de deur.

‘Goeden morgen, keizer!’ zei hij. Zou ik hier op het slot een dienst kunnen krijgen?’ ‘Ja, er zijn er zooveel die daarom komen! zei de keizer. ‘Maar laat ik eens kijken! ik heb iemand noodig die op de varkens kan passen! want wij hebben er een macht!’ En zoo werd de prins aangesteld als keizerlijk varkenshoeder. Hij kreeg een hok van een kamer naast het varkenshok, en daar moest hij blijven. Maar den heelen dag zat hij ijverig te werken, en toen het avond werd had hij een alleraardigst potje gemaakt, met belletjes langs den rand, en zoo gauw het potje aan de kook kwam, begonnen de belletjes te rinkelen dat het een aard had, en dan speelden ze het oude deuntje van

 
‘Och mijn lieve Augustijn
 
Alles is kort en klein,
 
Och mijn lieve Augustijn
 
Alles is weg!’

Maar het allerkunstigste aan het potje was toch, dat, wie zijn vinger in den stoom hield, dadelijk kon ruiken wat voor eten er gekookt werd onder elke keukenschouw van de heele stad. Dat was nog eens iets anders, dan een roos!

Nu kwam de prinses er juist aangewandeld met al haar hofdames, en toen zij het wijsje hoorde bleef ze staan, en keek vroolijk, want zij kon ook van ‘Och mijn lieve Augustijn!’ spelen. Het was het eenige stukje dat ze spelen kon, maar ze deed het met één vinger.

‘Dat is zoo waar het stukje dat ik ken!’ zei ze. ‘Dat moet toch wel een heel beschaafde varkenshoeder zijn! Hoor eens ga jij naar binnen en vraag hem hoeveel dat instrument moet kosten!’

En een van de hofdames moest naar binnen, maar zij trok eerst klompen aan.

‘Wat wil je hebben voor dien pot?’ vroeg de hofdame.

‘Ik wil tien zoenen van de prinses hebben!’ zei de varkenshoeder.

‘God zal me liefhebben!’ riep de hofdame.

‘Ja, voor minder doe ik het niet’, zei de varkenshoeder.

‘Nu wat zegt hij?’ vroeg de prinses.

‘Ik kan het heusch niet zeggen!’ zei de hofdame, ‘het is ál te erg!’

‘Dan moet je 't me maar influisteren!’ en de hofdame fluisterde.

‘Hij is erg onbeleefd!’ zei de prinses, en ging dadelijk verder.

Maar toen zij een klein eindje weg was, hoorde zij de klokjes allerliefst spelen van:

[pagina 31]
[p. 31]
 
‘Ach mijn lieve Augustijn
 
Alles is kort en klein,
 
Och mijn lieve Augustijn
 
Alles is weg’.

‘Hoor eens!’ zei de prinses. ‘Vraag hem of hij tien zoenen wil hebben van mijn hofdames!’

‘Dank je wel!’ zei de varkenshoeder, ‘tien zoenen van de prinses, of ik houd mijn potje’.

‘Hoe allervervelendst!’ zei de prinses. ‘Ga jelui dan ten minste voor me staan, dat niemand het ziet’.

En de hofdames gingen voor haar staan, en hielden hun japonnen wijd uit, en toen kreeg de varkenshoeder de tien zoenen, en zij kreeg het potje.

Dat was een pret! den heelen avond en den heelen dag moest het potje koken. Er was geen keukenschouw in de stad of zij wisten wat daaronder gekookt werd, bij den kamerheer zoowel als bij den schoenmaker. De hofdames dansten en klapten in de handen van pleizier.

‘Wij weten wie er wijnsoep en pannekoeken krijgt vandaag! wij weten wie karbonade krijgt en kippetjesgrut! Wat is dat interessant!’ ‘Allerinteressantst!’ zei de Grootmeesteres.

‘Ja, maar pas op dat je niets vertelt, want ik ben de dochter van den keizer!’

‘De hemel bewaar ons!’ zeiden zij allen tegelijk.

De varkenshoeder, dat wil zeggen de prins, maar zij wisten niet beter of hij was een heusche varkenshoeder, verluierde zijn dag niet, en nu maakte hij een ratel. Als men dien rondzwaaide klonken al de walsen, hopsasa's en polka's die ooit van het begin van de wereld af gespeeld zijn.

‘Maar dat is superbe!’ zei de prinses, toen ze voorbijging ‘een mooiere compositie heb ik nog van mijn leven niet gehoord! hoor eens! ga naar binnen en vraag hem wat het instrument moet kosten. Maar zoenen dat doe ik niet!’

‘Hij wil honderd zoenen van de prinses hebben!’ zei de hofdame die naar binnen was geweest om te vragen.

‘Ik geloof dat hij niet recht snik is!’ zei de prinses, en zij ging verder. Maar toen zij een klein eindje weg was, bleef zij staan. ‘Men moet de kunst encourageeren!’ zei ze. ‘Ik ben de dochter van den keizer! Zeg hem dat hij tien zoenen zal hebben, net als gisteren, de rest kan hij krijgen van mijn hofdames!’

‘Ja, maar wij vinden het niets prettig!’ zeiden de hofdames.

‘Malligheid!’ zei de prinses. ‘Als ik hem kan zoenen, dan kun jullie het ook!

[pagina 32]
[p. 32]

Bedenkt dat ik jullie kost en loon geef!’ En de hofdames moesten weer naar binnen en naar hem toe.

‘Honderd zoenen van de prinses, of ieder houdt wat hij heeft,’ zei hij.

‘Ga jullie dan voor me staan!!’ zei zij, en toen gingen al de hofdames voor haar staan, en hij zoende haar dat het klapte.

‘Wat is dat toch voor een oploop daar ginder bij het varkenshok?’ zei de keizer, terwijl hij op het balcon kwam. Hij wreef zijn oogen eens uit, en zette zijn bril op. ‘Daar zijn waarachtig de hofdames aan het gekheid maken! Ik zal er wel naar toe dienen te gaan!’ En hij haalde zijn pantoffels op, want hel waren eigenlijk schoenen die hij neergetrapt had.

Jongens, wat liep hij!

Toen hij in den tuin kwam ging hij heel zachtjes loopen en de hofdames hadden zooveel te doen met de zoenen te tellen, opdat het eerlijk toe zou gaan en de varkenshoeder er niet te veel zou krijgen, maar ook niet te weinig, dat zij op den keizer heel niet letten. Hij ging op zijn teenen staan.

‘Wat Donderdag is dat?’ zei hij, toen hij zag dat zij mekaar zoenden, en meteen sloeg hij hen op het hoofd met zijn pantoffel, juist toen de varkenshoeder den zes en tachtigsten zoen kreeg.

‘Maakt dat je weg komt!’ zei de keizer, want hij was kwaad, en de prinses en de varkenshoeder werden met hun beiden het keizerrijk uit gezet.

Daar stond ze nu te huilen, de varkenshoeder bromde en het regende pijpestelen. ‘Och; rampzalig schepsel dat ik ben!’ zei de prinses, ‘had ik toch dien knappen prins maar genomen! Och Och! wat ben ik ongelukkig!’

En de varkenshoeder ging achter een boom staan, veegde het zwart en het bruin van zijn gezicht, gooide zijn leelijke plunje uit, en kwam te voorschijn in zijn prinsenpak, zoo mooi, dat de prinses een diepe buiging moest maken.

‘Ik ben er toe gekomen je te verachten!’ zei hij. ‘Een fatsoenlijken prins wou je niet hebben! Je gaf niets om de roos en niets om den nachtegaal! Maar den varkenshoeder kon je wel zoenen voor lorrig speelgoed! Dat heb je er nu van!’

En daarmede ging bij zijn koninkrijk binnen, deed de deur dicht en schoof den grendel er voor. Nu kon ze buiten blijven staan en zingen van:

 
Och mijn lieve Augustijn
 
Alles is kort en klein,
 
Och mijn lieve Augustijn
 
Alles is weg!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken