Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

XI.
Jo's bijverdienste.

Toen Jan weg was, hadden ze 't allen druk over hem. Hij was zoo flink geworden, echt mannelijk. Niet zoo'n aapje, naar de laatste mode gekleed, maar een ware heer.

Ik sprak niet mee, ik vond hem ook doodgewoon, volstrekt niet om over te roepen. En dan, ik was niet in een stemming om iemand of iets te prijzen.

Pa vertelde het geval van het tafellaken. Moe zei niets, maar ik zag duidelijk, dat het haar erg speet. Ze vroeg alleen heel zachtjes hoe er inkt op het laken had kunnen komen.

Omdat ik het te laat had afgenomen, dacht ik, maar ik zweeg.

‘Ik heb goed nieuws!’ riep Jo. Moe's gezicht helderde op.

‘Wat dan?’ vroeg Martha levendig. Met de knie op den stoel en de beide ellebogen op de tafel, keek ze onder de hanglamp door met hunkerende oogen naar Jo.

Ik had minder verwachting, toch flikkerde een

[pagina 67]
[p. 67]

vaag gevoel van hoop in mijn ziel op. Een klein vlammetje, dat zich niet blusschen liet door redeneering.

‘Ik krijg Elise Mullers' uitzet te naaien.’

‘Wat heb je daar nu aan?’ zei Martha teleurgesteld.

‘Maar Jo, hoe kun je zoo iets op je nemen, jij, die niet van naaien houdt!’ Moe sprak hartelijk en goedig en met iets van medelijden in haar toon.

Met een flinke beweging schudde Jo het hoofd. ‘Och, dat is maar larie!’ zei ze. ‘Wie houdt er nu van? Naaistertjes zullen het ook niet voor haar plezier doen. Ik houd ook niet van fröbelen, en een heelen dag in een roezemoezige bewaarschool te staan is alles behalve prettig, maar ik doe het toch. Ik houd van geld verdienen, dát is het.’

‘Geeft het niet erg weinig?’ vroeg Moe weer.

‘Ik wil er natuurlijk niet meer voor hebben, dan billijk is,’ zei Jo, ‘en veel is het niet, want ik heb eerst voorzichtig geïnformeerd, wat een naaister er mee verdienen zou. Maar het is meegenomen, want ik doe het in mijn vrijen tijd.’

‘Wij zullen je helpen, nietwaar?’ vroeg Moe met een blik op ons.

Martha knikte of haar hoofd er af moest. ‘Ja, wat gezellig,’ riep ze, ‘ik vind naaiwerk prettig, en laat mij vooral de letters merken en borduren, dat is heerlijk!’

Ik zei niets. Het was me onmogelijk. Naaien vind ik vreeselijk. Ik weet niets afschuwelijkers. Natuurlijk zou ik ook helpen; maar ik kon het zoo uchtig niet zeggen. Het was me of er een last te meer op mijn schouders gelegd werd.

[pagina 68]
[p. 68]

Toch kreeg ik een idee.

‘Wat wordt er bijvoorbeeld betaald voor het naaien van een tafellaken - op de machine?’ vroeg ik.

Mogelijk zou ik op die manier de vijf gulden zelf kunnen verdienen.

‘Tafellakens en servetten moeten met de hand genaaid, met krielzoompjes,’ zei Moe, ‘het is een erg gepeuter, en ik geloof, dat ze in den winkel een dubbeltje per zoom voor een groot laken rekenen; natuurlijk krijgt de naaister het dan nog niet eens.’

Ik lachte spottend. ‘Dus je zoudt bijvoorbeeld vijftig van die ellenlange priegelige zoomen moeten naaien om vijf gulden te verdienen!’ riep ik ongeloovig.

Jo knikte rustig. ‘Vijf gulden is een heeleboel voor wie niets heeft,’ zei ze.

‘Alle werk is ook niet zoo saai en vervelend,’ zei Moe.

Jo lachte vergenoegd, ‘'t Zal toch met elkaar nog oploopen!’ vond ze.

Ik was er stil van geworden.

Wat zou Jo wel zeggen, als ze het hoorde, dat ik voor vijf gulden op de lijst had geteekend, geheel onnoodig!

‘Zeg Rudi, waarom heb je eigenlijk zoo laat thee gezet; we wasschen nooit eerst de vaten.’

Ik schrikte. Hemel ja, die moest ik nog wasschen.

Ik ging gauw naar de keuken, maar Jo kwam me achterop.

‘Nu zal ik je wel helpen,’ zei ze droog, met iets van minachting in haar stem, waarmee ze me dikwijls hinderde.

[pagina 69]
[p. 69]

‘Je hoeft me niet te helpen!’

De tranen schoten me in de oogen. Wat wist zij van al mijn getob! En toch had ze dadelijk zoo'n hoog woord.

Met woede begon ik te wasschen. Zonder iets te zeggen, nam Jo den doek en begon te drogen.

‘Help me maar liever niet, ik kan het best alleen,’ zei ik; ik brandde me aan den heeten wasem, wat me nog driftiger maakte.

‘Maar lieve Rudi, je bent tegen jezelf. Neem dankbaar mijn hulp aan. Je bent nu al twee uur bezig en niet erg opgeschoten, dunkt me!’

‘Ik geef toch niemendal om al je gesar, ik weet, dat ik het niet helpen kan, dat ik niet verder ben,’ riep ik buiten mezelf.

Tegelijk liet ik een bord, dat ik in mijn drift met de hand uit het kokend water gehaald had, rinkelend op de rechtbank vallen.

Jo zei niets, even lachte ze fijntjes.

Ik zweeg. Het gerammel van het bord en mijn blijdschap, dat het niet gebroken was, hadden me tot bedaren gebracht.

Stilletjes werkten we nu voort. Ik had me nog nooit zoo gerept. Eerst vond ik iets vijandigs in de manier waarop Jo me telkens de borden, die ik niet gauw genoeg klaar had, uit de hand nam. Later zag ik, dat het verbeelding was; haar gezicht stond vergenoegd en opgewekt, of ze aan allerlei prettigs dacht.

Het maakte mij niet vroolijker. Jo kan makkelijk eerst op iemand afgeven en hem uitlachen en dan zelf tevreden zijn en alles weer gauw vergeten.

[pagina 70]
[p. 70]

Maar heel iets anders is het, om blijmoedig te doen of er niets is geweest, als je zelf bent doorgehaald en voor den gek gehouden!

Ik was niets in mijn schik.

Hoe meer het werk opschoot, des te vroolijker werd Jo. Onder het bergen van messen en vorken, wat ze met gerinkel deed, zong ze: ‘Heil u, heil u, koningin der Nederla-anden!’

En terwijl ze tot besluit de koekepan flink van buiten afboende, droeg ze met teederheid een wiegeliedje voor.

Ik waschte mijn handen met groote zorgvuldigheid, zonder eenige notitie van Jo of haar grappen te nemen.

Opeens voelde ik haar hand om mijn bovenarm. Ze kneep me stevig, hartelijk.

‘Rudi,’ zei ze met iets warms in haar stem, ‘ik ben toch zoo blij met dat naaiwerk, ik denk dat het erg zal meevallen, 't Is zoo'n heerlijk buitenkansje, hè?’

Ik voelde me raar worden. Wat moest ik antwoorden? Ik wist, dat naaien voor Jo bijna een straf was, vooral 's avonds, als ze soms moe was van de fröbelschool. Ikzelf, hoewel ik met handwerken niets opheb, allerminst met nuttige, kan het netjes doen.

‘De tafellakens en servetten neem ik voor mijn rekening,’ zei ik zachtjes, omdat ik me een beetje schaamde over mijn houding.

Tot dank kreeg ik een nog geduchter kneep. ‘Je bent een engel,’ zei Jo, ‘wat zullen we er gauw door zijn! Morgen kunnen we er al aan beginnen.’

In de kamer was het rustig. Pa zat te schrijven. Moe en Jo waren bezig uit een japon van Jo een

[pagina 71]
[p. 71]

jurk voor Martha te maken. Om Pa niet te storen, bespraken ze alles fluisterend.

Map maakte haar huiswerk voor de Industrieschool. Ik begon ook aan mijn werk, en heel gauw was ik er in verdiept.

Met één ding had ik me getroost. Ik zou met het vragen om de vijf gulden nog een dag wachten. Ik maakte mezelf wijs, dat ik het voor hen deed; ik wou hen niet teleurstellen, ze waren nu allen zoo ingenomen met Jo's bijverdienste.

Maar in mijn hart wist ik wel beter.

Ik had geen moed, ik dorst het niet zeggen, hoe laf en zwak ik geweest was.

Ik had veel te doen en ging eerst laat naar bed, gelijk met Jo.

Martha sliep al lang. Ik benijdde haar. Ze is zoo'n eenvoudig, goed kind, zij zal nooit in moeilijkheid komen, zooals ik. Zij zou gezegd hebben, oprecht en goedig, dat ze thuis eens zou vragen, wat ze geven mocht, en dat het wel niet veel zou zijn.

Het duurde lang voor ik insliep. Nu had ik weer spijt, dat ik nog maar niet had gesproken. Dan was alles tenminste achter den rug geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken