Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

XIII.
Uit het donker in het licht.

Zooals het licht voor een oogenblik verblindt, wie lang in het duister zijn geweest, zoo maakte de schaterende vroolijkheid, die thuis heerschte, mij een poosje geheel sprakeloos.

Niets dan lachende gezichten, blijde stemmen.

Oom Frits van Genderen en tante Rudi waren onverwacht uit Utrecht overgekomen. Om één uur hadden ze getelegrapheerd, een uur later waren ze al in Amsterdam geweest.

Het heele huis was in opschudding.

Pa had boeken en papieren weggeborgen en zijn onafscheidelijke chambercloak voor ditmaal eens verwisseld met een net, donker kostuum. Moe zag er keurig uit, een prettige glimlach maakte haar jonger; ze is altijd in haar nopjes, als ze tante Rudi weer eens bij zich heeft. Ik moest haar telkens aanzien, zoo gezellig, echt in haar schik lachte ze. Ik verdacht er haar zelfs van, dat ze bij de slapen en in den nek een paar krulletjes gefriseerd had. Maar dat was haast niet aan te nemen.

[pagina 81]
[p. 81]

Oom Frits zat op zijn breede manier achterovergeleund in zijn stoel, joviaal babbelend met veel gebaren, een beetje luidruchtig soms, maar opgewekt, aanstekelijk lustig.

Tante Rudi, één zachte, vriendelijke goedigheid, omhelsde me twee, drie keer, kneep me eens in de wang, knikte me toe.

‘Wat zeg je er wel van, dat we zoo eens zijn overgewipt?’ vroeg ze, knippend met de kleine, grijze oogen.

Tante Rudi is bijna leelijk, ze lijkt weinig op Moe, alleen is op beider gezicht dezelfde stille goedheid, iets zachts en vrooms, dat Tante's doodgewone trekken veredelt en Moe mooi maakt.

‘Was toch maar eer thuis gekomen. Waar zijn jelui zoo lang geweest?’ vroeg Martha.

‘We hebben nog een eindje omgeloopen, we hadden iets te bepraten,’ zei Jo.

Oom lachte. ‘Ze hebben geheimen verhandeld, daar moet je nooit naar vragen, Martha, je komt ze toch niet te weten!’

‘Ze zagen er tenminste ernstig genoeg uit, toen ze boven kwamen,’ zei Martha. ‘Wacht, we hebben vandaag zeker het zilveren olie- en azijnstel. Nietwaar, Moe, moeten we niet het goede stelletje hebben? En ook de dessertmesjes. Er zijn er maar zes en we zijn met ons zevenen. Nu, dat hindert niet, wij doen wel samen, hè, Rudi?’

‘Zachtjes,’ zei ik, ‘je moet niet zoo den vinger op de wond leggen,’ maar ik moest toch lachen om haar opgewondenheid.

Jo en ik gingen naar boven om wat toilet te maken.

[pagina 82]
[p. 82]

Moe kwam uit de keuken loopen om ons iets te vertellen.

‘De honderd gulden zijn ook gekomen,’ zei ze; ‘hoe vindt jelui het; is het geen goede dag?’

Ik gaf Moe een zoen, juist op haar oor, en sprong toen lustig de trappen op. Als een veertje zoo licht voelde ik me.

Jo kwam me even later achterop. ‘Alles loopt prachtig, Rudi, laat ons nu ook weer goed zijn, hè?’

Ik had een kaars naast den spiegel opgestoken. Bij het flikkerende licht zag ik Jo's mooie blauwe oogen schitteren. Een rijkdom van liefde en hartelijkheid straalde er in.

Ik knikte haar alleen vriendelijk toe en dompelde toen mijn hoofd in de waschkom. Nog even kreeg ik een gevoelig kneepje van een paar warme vingers in mijn kouden blooten arm. Toen hoorde ik het water in Jo's lampetkom klaterend stroomen; we gaven eendrachtig een proestduet, en, daar we er maar één zagen, droogden we ons gelijktijdig aan denzelfden ruwen, korreligen handdoek.

Wat bloosden haar wangen warmrood boven den blanken hals! Met pleizier moest ik telkens naar Jo zien.

Onder het dichthaken van mijn jacquet dacht ik er over na, hoe het mogelijk was, dat je voor eenzelfden mensch in een kwartier tijds zulke verschillende gevoelens kon hebben.

Jo scheen minder wijsgeerig gestemd. ‘Zeg, Rudi,’ zei ze opeens, ‘weet je wat ik je zou raden? Je was immers van plan, de tafellakens en servetten te zoomen?’

[pagina 83]
[p. 83]

‘Ja?’

‘Nu, doe dat, dan verdien je zelf vier gulden in, dien éénen kun je wel aan Moe vragen.’

Dat was een prachtige inval.

‘En die vier vraag ik van tante Rudi te leen, echt te léén,’ zei ik, ‘en als ik ze inverdiend heb, geef ik ze terug.’

Wat een genot, dat was nog het heerlijkst van alles. Wat een zegen, dat ik met naaien uit de schuld kon komen; eigenlijk ging het van Jo's geld af, dat voelde ik heel goed, maar ik nam me voor nog vrij wat meer te doen, dan die tafellakens en servetten alleen. Ik zou haar flink helpen. Die gedachte verkwikte me heelemaal.

Dat was verrukkelijk, alle zorg opeens weg, alles om me zoo onbegrijpelijk klaar en licht, terwijl ik eerst in hopeloos donker stond!

Jo trok opeens haar fraai neusje met welbehagen op, en snoof op kennersmanier de geuren in, die uit de keuken opstegen.

‘Dat riekt niet slecht,’ zei ze ernstig, ‘ik zou zeggen minstens biefstuk.’

‘Ik heb doppertjes uit een bus gezien, en appelmoes.’

‘Ha!’ riep Jo met een langen uithaal, ‘dat wordt een Lucullusmaal! Zwijg nu maar, want ik watertand.’

‘Zou je niet denken,’ vroeg ik, ‘dat Moe van daag de ingemaakte augurkjes zal aanspreken? En gouden sinaasappels heb ik in de kast ontdekt, de eerste, die we van het jaar proeven.’

‘O, houd toch je mond,’ riep Jo gefolterd, ‘ik voel me als de wildeman uit het sprookje, die

[pagina 84]
[p. 84]

menschenvleesch ruikt. - Ik heb trek, ik heb honger. Ik had op een of ander koolgerecht gerekend, - en nu dit. Het is bijna te veel! - Zoo, geef me je arm, opdat ik je aan tafel geleide.’

We draafden de trappen af, maar toen we beneden kwamen, was er van Jo's wildemanshonger niets te merken. Ze was een elegant dametje, en onder de soep, waarop Martha en ik als wolven aanvielen, zat ze zoo genoeglijk met tante Rudi te keuvelen, of het geheele feestmaal maar bijzaak was.

En wat wás het heerlijk.

Ik genoot van alles. Wat een feest, alleen al die lange uitgeschoven tafel te zien met het reine, glanzende damast en het mooie, lichtblauwe eetservies. Middenop chrysanthemums, bruine en goudgele en lichpaarse. En de sinaasappels links, en de frischroode bellefleurs rechts, op de fruitschaaltjes, en wij zelf allemaal op ons keurigst, allemaal vroolijk en stralend van plezier.

‘Wat is er vanavond te doen?’ vroeg Oom na het dessert, ‘want nu we dat doode Utrecht uit zijn, willen we het er eens van nemen.’

Jo en ik namen de tafel af. Martha ging de krant uit den hanger zoeken.

Er was allerlei te doen, waarvan wij niets wisten, omdat we ons er nooit mee bemoeiden. Drie, vier schouwburgen speelden, en dan hadt je het Concertgebouw en Renz en Carré.

Oom was voor Renz, maar tante wou ‘Dokter Klaus’ zien, dat in den Grooten Schouwburg gegeven werd.

‘Goed zoo!’ zei Oom, ‘ik geef een rondje, wie lust heeft, gaat mee!’

[pagina 85]
[p. 85]

Het was haast niet te gelooven, zoo verrukkelijk was het. Pa en Moe bleven thuis, die hielden niet van dergelijke vermaken. Bovendien had Pa dringend werk en Moe wou voor een klein soupertje zorgen tegen dat we terugkwamen en er was nog allerlei te doen.

Arme Moes! Als ik alleen om de vaten denk, die ze had!

Wij gingen uit. We genoten. Alleen daar te zitten in de loge was al een vreugd op zichzelf. De menschen te zien en de prachtige zaal en de glinsterende kroon, en de mooie livereien der suppoosten, en dan af en toe naar het scherm te kijken, waarachter het nog donker is, en je dan een voorstelling te maken van wat je straks zien zult, - dat alleen is al heerlijk.

We droegen halfzijden witte handschoenen, die Jo vliegensvlug in de buurt had gekocht. Ik vond ze beeldig, je zou zeggen, dat het zuiver zijden waren, en we hadden ieder een bosje welriekende viooltjes, die Oom ons geoffreerd had. Neuswijs keek ik op het programma, om te zien of ik de spelers ook kende. Maar ik ben maar een paar keer in mijn leven naar den schouwburg geweest en geen twee keer in denzelfden, en ik weet ook niet, of ik toen wel een affiche gehad had. Nu zou ik er goed op letten.

De namen der rollen kende ik al vanbuiten, lang voor de menschen zaten.

Eindelijk voelde ik een stevigen duw tegen mijn knie. Het was Martha, die me aanstootte. De voetlichten werden ontstoken.

[pagina 86]
[p. 86]

We zetten ons in postuur. Geen oog had ik meer van het tooneel af. Ik nam het Oom kwalijk dat hij nog dorst spreken. Drie geheimzinnige, doffe slagen weerklonken, ten teeken, dat de voorstelling een aanvang zou nemen; - toen rees langzaam, plechtig, indrukwekkend het reusachtige scherm. - Martha's hand beefde in mijn schoot. Ik knikte zonder van houding te veranderen. Ja, ik zag het wel, ik zag het wel, al dat mooie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken