Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

XIX.
Alles vlot.

Wie wil, kan toch veel doen. Het is een wonder, zooals alles nu marcheert! Mijn schoolwerk heb ik vaak al af vóór het eten; het is waar, dat de leeraressen humaan zijn en rekening houden met de Sint-Nicolaasdrukte. Maar ik verbeuzel geen seconde, draaf van school door de modder naar huis, en begin onverwijld. Dan eten, - dit liefst niet overhaast, want Moe maakt ook de eenvoudigste spijzen lekker klaar, zoodat ze waard zijn behoorlijk geproefd te worden. Bovendien hebben we een stevigen eetlust en zijn zoo gauw niet tevreden.

Het vaten wasschen valt warempel mee op den duur. Martha en ik krijgen er handigheid in. Een ketel kokend water, woest kokend liefst, een flinke kwast, en zet er mij maar voor, tegenwoordig! 'k Heb moed genoeg!

Map had nooit iets anders noodig dan een drogen bordendoek. Haar kalme ijver en nauwgezette plichtsbetrachting deden de rest.

Als we dan in de kamer komen, is de naaiwinkel in vollen gang.

[pagina 135]
[p. 135]

Het tafelkleed ligt tegenwoordig niet meer. De machine, de pluisjes en rafels en mijn neiging om het telkens mee te willen knippen, zoodra ik de schaar zet in eenig stuk goed, dat er op ligt, hebben het verdreven.

Jo zit achter haar rommelkastje, Moe is half verscholen achter een wolk van wit batist, Pa heeft met zijn schrijfwerk de wijk naar zijn kamertje genomen, daar zit hij nu bij een petroleumkacheltje, dat volgens den winkelier geheel reukeloos is, maar waarvan de walm den onpartijdige bijna verstikt. Gelukkig bekommert Pa zich om dergelijke aardsche nietigheden bitter weinig. Hij rookt er dapper zijn grove tabak tegen in, in de stellige verbeelding dat de eene lucht de andere geheel verslaat. Maar wee degene, die Pa thee brengt, of een praatje met hem komt maken!

Van zevenen tot negenen zit ik te naaien, dan kan ik niet meer. Dan word ik rekkerig en hangerig, en krijg ik lust om Martha te volgen, die niet dan bij hooge uitzondering na halftien nog op is; meestal gaat ze uit vrije beweging even negen uur naar bed.

Ik leef weer op, als de servetten uit mijn oogen zijn verdwenen. Ik haal van Pa de krant, die behoorlijk is berookt en van tabaksgeur doortrokken, en begin onverwijld het feuilleton voor te lezen. Het is juist een aardig, van Mary Wilkens, zoodat we er allemaal ons plezier aan hebben. Dan doe ik, als een geroutineerde gezelschapsjuffrouw, voor de dames een keus. Moe verlangt van het buitenlandsche nieuws alleen te weten, of die arme Dreyfus haast wordt vrijgesproken, maar Jo is moeielijker, die wil zijn

[pagina 136]
[p. 136]

verdervers, Esterhazy aan het hoofd, getuchtigd zien. Ze veracht de Fransche studenten en zeker zou ze voor Zola, evenals indertijd voor Pa, een kalotje geborduurd hebben, als ze had durven aannemen, dat hij zulke dingen droeg. Zij is zoo gauw niet voldaan, en het gebeurt zelden, dat ze me een politiek berichtje spaart.

De leerares in de geschiedenis zou zich verheugen, als ze wist hoe ik avond aan avond mijn kennis verrijk.

Had ik er op het diner maar zooveel van geweten als nu, daar redeneerden ze ook over politiek; wat had ik een hartig woordje meegesproken!

Als het halftien is, houd ik me, of ik plotseling door slaap overmand word, ik waggel de kamer uit met lodderoogen. Maar boven knap ik weer heelemaal op.

Martha slaapt dan natuurlijk al heerlijk. Alleen heeft ze de onhebbelijkheid, hard te snurken. Het wil wel eens helpen, als ik haar mond met mijn hand dichtmaak, ook heb ik soms resultaat gezien, als ik haar neus heen en weer schudde, maar dat alles baat maar tijdelijk en ik zoek nog altijd vergeefs naar een middel om haar van die voor mij zoo hinderlijke kwaal te genezen.

Bij een lichtsterkte van twee kaarsen - want ik heb van mijn zakgeld nog een extra kaars gekocht, waarop ik heel zuinig ben, en die ik na gebruik onverwijld uitblaas - maak ik voor Jo het zwart mohairen schort. Het wordt beeldig, den zoom bewerk ik met een zijden steelsteek. Het speldenkussen voor Martha is bijna klaar, ik moet eens heimelijk

[pagina 137]
[p. 137]

informeeren naar het beste en goedkoopste adres voor zemelen (vervelend, dat ze die nooit adverteeren!). Als het gevuld is, kan het dichtgemaakt.

Grootsche plannen bestormen me; ik heb nog hoop voor Moe Zondag een paar sierlijke cachepots klaar te spelen. Ik maak een beer bij Jo voor een rol mosgroen vloeipapier. En voor Pa zal ik een inktlap vervaardigen, daarvoor levert de prullenmand stoffen genoeg. Het wordt tijd, dat Pa ophoudt ons verkeerdelijk voor te gaan, door zijn pen aan zijn mouw af te vegen. Dat laatste hoop ik tegen Zondag in eenige zangen uiteen te zetten. Maar het moet een vers zijn, dat makkelijk leert en hem altijd bijblijft, want anders vergeet Pa de les en gebruikt hij mijn inktlap om beslagen ramen schoon te maken, of hij steekt hem in zijn zak, waar hij dan in blijft tot de chambercloak versleten is. Ik hoop, dat ik dat gedicht nog maar klaarkrijg. Het heeft me al een uur van mijn nachtrust gekost - en die is toch al niet lang sinds ik om halfzeven opsta (halfzes is me al te kras geweest). De werkvrouw, die Moe 's Zaterdags ter zijde staat, heeft wel gelijk. Haar zoon is gelegenheidsdichter. ‘En jonge, jónge, juffrouw Ru, dat verzen maken is een iedereen zijn werk niet. De menschen maggen zeggen wat ze willen, maar gaat u eens heen en rijmt u, zal ik maar zeggen, oudejaarsavond op oliekoek - twee dingen, die toch om zoo te spreken bij mekaar hooren, - u zal zien wat een moeite en een hoofdbreken uwe daarmee heb.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken