Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 303]
[p. 303]

XXXIX.
Aan het werk.

Er zijn veel dingen, die je met plezier doet, alleen om de vreugd te smaken ze gedaan te hebben. Daartoe behoort onder andere het duiken. Als ik op de Zwemschool eens een heel moedige bui had, klom ik op het eerste torentje, de armen boven het hoofd gestrekt, de vingertoppen tegen elkaar. Dan, geen acht slaand op het hevig bonzen van mijn hart, den adem inhoudend, telde ik in stilte: één - twee. En, de oogen sluitend voor mogelijk gevaar, alle onaangename gedachten van mij afzettend, vol opgewektheid, stortte ik mij met één sprong, blindelings, hals over kop naar beneden. Drie!

Mijn eerzucht was nog niet voldaan, als ik na het oogenblik van vallen het water kliefde, en nog even later met de handen den bodem bereikte. Dan, naar adem snakkend al, zwom ik nog verder, altijd onder de oppervlakte blijvend; dwong ik mezelf door te zetten, tot ik het niet meer uit kón houden, en benauwd - toch trots alles genietend - terwijl het zeegroene, transparante water om mij heen al lichter

[pagina 304]
[p. 304]

werd, opeens opdook, het hoofd omhoog, en naar lucht hapte.

Met tevredenheid, blij dat ik weer boven water was, zwom ik dan verder, recht in mijn schik. -

Het is nu veertien dagen geleden, dat ik me vol moed, blind voor alle zorgen, wierp in de zee van het huishouden. Ik heb een hevigen strijd gevoerd met de golven der beslommeringen, meer dan eens ben ik op het punt geweest onder te gaan en geheel en al te verzinken. Maar, luctor et emergo (wat je in het Latijn kúnt zeggen, moet je niet in het Hollandsch doen).

Ik zal blij zijn, als alles weer is zooals vroeger. Jo is beterend, maar ze blijft heel zwak. Moe heeft nog altijd pijn in den rug.

Bij al dat leed is er voor mij een groote zegen: dat ik heb kunnen helpen, dat ik tenminste een klein beetje van mijn groote oude schuld heb kunnen afdoen.

Van den morgen af, dat ik uit Utrecht aankwam, heb ik de huishouding op me genomen en, met Pa, Moe en Jo opgepast. Ik had nooit gedacht dat huishouden zoo moeilijk was. Je bent letterlijk nooit klaar, áltijd blijft er nog iets te doen.

En ik wou zoo graag mijn oude plannetje uitvoeren, en Pa in den arm nemen om me te helpen aan vertaalwerk. Maar, daarvoor is nog geen tijd. Later, als alles op orde is....

Naar Utrecht ga ik niet meer terug, Tante is hier geweest en we hebben alles uitvoerig besproken. Tante moest zelf toegeven, dat ik niet gemist kon worden.

[pagina 305]
[p. 305]

Ik had vroeger nooit gedacht, dat het zoo prettig was je onmisbaar te voelen.

Ik geef nu den buurkindertjes Engelsche les. 'k Ben blij, dat ze opschieten, dat is zoo'n voldoening.

'k Wou, dat ik nog een paar leerlingen had, maar dan liefst betalende. Mijn hoofd is vol plannen om geld te verdienen; maar ik kan nog van niets werk maken, want ik heb duizend plichtjes, die me binden. Zoo bonden de zijden draadjes van de Lilliputters den reus en maakten hem machteloos.

Dit beeld schijnt vol zelfverheerlijking, maar zoo meen ik het niet, en, al ben ik geen reus, machteloos ben ik gelukkig ook niet.

Ik voel juist, dat ik kracht heb.

Ik ben als de straatjongen, die tot de ontdekking komt, dat hij sterk is en nu aan alles zijn kracht wil meten. Hij schopt een zwaren keisteen straten lang voor zich uit, draaft al deurtje-schellend een halve wijk af, en levert met kameraden lang niet malsche gevechten.

Mijn krachtsuitingen zijn alleen minder baldadig. Ik loop trap op, trap af, veeg, schuier, en eens heb ik den keukenvloer ‘gedaan’; ik ga me te buiten aan het wrijven van een marmeren schoorsteenmantel, waarop zelfs Adam's was geen schijn van glans vermag te tooveren en - ik schuur droog of droogschuur. Ja, helaas, ik schuur droog (zoo zeggen tenminste De Vries en Te Winkel, maar de schoonmaakster, die van dat werk allicht meer verstand heeft, zegt: ‘ik droogschuur’ en ‘ik heb gedroogschuurd’). Ik maak het koperwerk glimmend en mijn arme handen onherstelbaar zwart.

Thuis staan ze allen versteld over me. Dat heb

[pagina 306]
[p. 306]

je voor, als je de menschen niet verwend hebt, dan waardeeren ze je moeite het meest!

Ik moet het eerlijk zeggen, dat ik mezelf verbaas. Ik vind het zoo heerlijk, na de luie dagen in Utrecht, na dat leventje van nietsdoen, dat me nog meer verlamde! Als ik op de canapé of op het haardkleed lag uitgestrekt, was iedere beweging me te veel....

Jo is zoo dankbaar voor alles. Het doet me plezier, dat ik haar nu eens bedienen kan.

Het ziekenoppassen is nog het prettigst van mijn tegenwoordig baantje. Moe's rug wrijven, bedden opmaken, kussens schudden, iets aangeven, - alle bagatellen, die zichzelf loonen.

Moe schijnt blij dat ik weer thuis ben. ‘Het is zoo gezellig,’ zegt ze. Maar dat ik werk, kan ze haast niet aanzien.

‘Je vermoeit je toch niet te veel, Ru?’

‘Wel neen, Moe.’

‘Je moet je niet zoo inspannen, je zoudt zelf ziek worden. - Je ziet een beetje bleek.’

‘Ik?’ Als om Moe's woorden te logenstraffen, krijg ik opeens een kleur.

‘Ben je erg moe?’

‘In het geheel niet,’ zeg ik opgewekt en ik meen het.

‘Is er dan iets anders? Tob je over iets? Spijt het je, dat je niet meer bij tante Rudi bent?’

Ik schud het hoofd op alle vragen. ‘Neen, wel neen, Moe. Er is niets. En ik wil heel niet meer naar tante Rudi toe, ik ben echt blij, dat ik thuis ben.’

En ik ga weer aan het werk; maar als ik niets te doen heb, tob ik toch. Over onzinnige dingen natuurlijk. - Gelukkig, dat ik zooveel werk héb!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken