Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Robbedoes (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Robbedoes
Afbeelding van RobbedoesToon afbeelding van titelpagina van Robbedoes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (10.62 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Robbedoes

(1915)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

IV.
Moederzorg.

Juffrouw Dammers zat dommelend achter de neergelaten gordijnen in het zonnetje.

Ze hadden gegeten, haar man deed zijn middagslaapje; Trijntje was er natuurlijk op uit, 't was Woensdagmiddag.

't Was stil in huis, de vliegen gonsden zacht, soms kriebelde haar een op het voorhoofd. Prettig stil was het, zóó stil, dat je juist rustig allerlei kleine geluiden kon waarnemen.

Een dor blad, ritselend over de kiezelsteenen in den tuin, even den zang van een krekeltje, het rijden van een kar in de verte. Gelijkmatig tikte de klok. Bij tusschenpoozen riep de grijze duif in haar kooi op het hoekbuffet: ‘Koekeroe, koekeroe!’

De geur van violieren en anjers drong met elk zacht windvlaagje de kamer binnen, dan trilden de balletjes van het gordijn en bijna onmerkbaar bolde het gele Vlaamsche linnen.

[pagina 34]
[p. 34]

Een tevreden lach gleed over juffrouw Dammers' moederlijk gezicht, terwijl ze vlijtig voortnaaide aan een roode jurk voor Trijntje, en af en toe met voldoening het werk van zich afhield om het te bekijken. Ze had ook iets heel prettigs gehoord; ze had Trijntje's onderwijzer gesproken, en die had verteld, dat Trijntje zoo flink leerde, dat ze zoo ijverig was en voor elk vak zoo goed haar best deed, en dat ze allen anderen vooruit was.

Natuurlijk, de onderwijzer had ook geklaagd over Trijntje's wildheid. Het gebeurde meer dan eens, dat Trijntje haar werk totaal bedierf door slordigheid of dat ze straf kreeg voor haar onstuimigheid.

't Kind wás wild en juffrouw Dammers wist het beter dan iemand anders. Er was al eens sprake van geweest, om Trijntje voor een jaar in Amsterdam op school te doen. Ze kon dan bij tante Marie inwonen, de omgang met de drie nichtjes zou Trijntje goeddoen; ze was het niet gewend, met meisjes te verkeeren, vriendinnetjes had ze niet. Haar kameraden waren Arie en Toon.

Juffrouw Dammers zuchtte, 't zou wel hard zijn, Trijntje voor een jaar te moeten missen.

[pagina 35]
[p. 35]

't Was misschien ook niet noodig; als het kind wat ouder werd, zou ze vanzelf wel bedaarder worden en betere manieren krijgen.

Opeens klonken haastige stappen op het kiezelpad, werden de steentjes door de vaart ver weggeschopt over het grasperk en de bloemen. Daar zou Trijntje zijn!

Plotseling woei het neergelaten gordijn naar binnen en stoof een strooien hoed de kamer in, die op den vloer bleef liggen als een gele schijf.

Juffrouw Dammers schrikte en haalde het gordijn op.

‘Trijntje, kom eens hier!’ riep ze.

Trijntje kwam terug, ze was alweer op het erf. Op den looper van kleine steentjes, die door den tuin naar de huisdeur leidde, bleef ze staan.

‘Neen, kom eens binnen,’ zei haar moeder, ‘ik wou je even spreken.’

Het meisje liep nu het voorhuis in, struikelde over de klompen, die aan den ingang stonden, snelde de gang door en schopte de zwarte, zware muilen die op de mat voor de kamerdeur de wacht hielden, een heel eind op zij.

‘Lieve kind,’ zei de juffrouw terwijl ze de beide handen van verbazing en ontsteltenis ineen-

[pagina 36]
[p. 36]

sloeg, ‘wat voer jelui in vredesnaam uit, dat je je zoo toemaakt?’

‘Toemaakt?’ vroeg Trijntje, verwonderd in den spiegel ziende.

‘Ik ben enkel warm,’ zei ze met een onnoozel gezicht en tegelijk wischte ze zich op jongensmanier met haar mouw het zweet van het voorhoofd.

‘Enkel warm! Je wangen gloeien! Je ziet er uit of je gebraden bent! Het haar zit geplakt in je nek en - neen, maar dat is verschrikkelijk, weer een winkelhaak in je jurk!’

‘Wáár, moeder?’ vroeg Trijntje, uit haar gebukte houding opstaand, want ze was juist bezig haar kousen wat op te trekken, die haar over de stoffige schoentjes waren gezakt.

‘Hier, van achteren, door zoom en al heen. - Wat ben jelui toch aan het doen?’

‘O, moeder, we hebben zoo'n prettig spel,’ zei Trijntje terwijl haar glimmend gezicht nog rooder werd van opgewondenheid. ‘Zoo'n héérlijk spel. We jagen de rotten na, zúlke dikke rotten zijn er in de schuur en in het varkenshok. Arie heeft ze het eerst gezien. Maar je kunt ze haast niet zien, want ze zijn zoo grijs en ze verstoppen

[pagina 37]
[p. 37]

zich onder het vuile stroo. Ik ga op mijn buik op den grond liggen en dan prik ik met een dunnen stok tusschen de reet van het hok door. En Arie en Toon probeeren ze te vangen. Ik heb er ook een gezien, hij sprong het hok uit, glipte door een kier van de deur, en rrt! zoo schoot hij over mijn pols heen. O, moeder, u moet eens meegaan,’ eindigde Trijntje, ‘u kunt het hooren ritselen onder het stroo!’

Juffrouw Dammers had weinig zin. ‘Maar Trijntje, is dat nu een spel voor een meisje!’ zei ze hoofdschuddend. ‘Zoo moet je goed wel bederven. Kom liever wat bij me zitten, en ga wat lezen, of geef het katoen en de naalden eens aan, want het wordt hoog tijd, dat je breien leert.’

‘Hè, moes!’ en Trijntje week een paar stappen achteruit, zoodat ze vrij onzacht tegen het hoekbuffet aankwam en de kopjes deed rinkelen, ‘hoe kan ik nu? Ik moet de jongens wel helpen. Ik jaag de rotten op. Ze wachten op me. Ik kwam alleen even hier om mijn hoed weg te bergen.’

‘Het is toch beter, dat het er maar van komt,’ dacht juffrouw Dammers toen Trijntje den hoed

[pagina 38]
[p. 38]

bij het lint had opgeraapt en de kamer was uitgegaan, ‘het kind groeit op als een wilde. Vader geeft er te weinig om, en ik ben te zwak om haar met strengheid te behandelen. Hier in Geindorp zal ze nooit manieren leeren!’

Het naaien ging al minder en minder vlug, en een traan viel op het donkerroode katoen; het zou zoo hard voor haar zijn, haar Robbedoes te moeten missen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken