Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van een grootmoeder en zeven kleinkinderen (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van een grootmoeder en zeven kleinkinderen
Afbeelding van Van een grootmoeder en zeven kleinkinderenToon afbeelding van titelpagina van Van een grootmoeder en zeven kleinkinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (3.54 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

C. Koppenol



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van een grootmoeder en zeven kleinkinderen

(1900)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

Hoofdstuk III.
Waarom ik niet zoo blij ben met de nieuwe jurk.

De luchtigheid en de natuurlijkheid, waarmee ik dat alles gezegd had, verbaasden me later zelf, en de stelligheid van mijn huichelachtige verzekering drukte me zwaar op het hart. Hoe zou het me mogelijk zijn, mijn woord te houden? En wat een droevige figuur zou ik maken, als ik Woensdag zonder armband kwam. Ik voelde me klein en ellendig. Hoe meer ik er over nadacht, des te stelliger werd bij mij de overtuiging, dat ik den armband niet zou mogen aanhebben. ‘Er is al ijdelheid genoeg in de wereld,’ had vader nog kort geleden gezegd; ‘als kinderen ook al hun schatten tegenover elkaar gaan uitpakken, ziet het er heelemaal

[pagina 42]
[p. 42]

treurig uit.’ Onderweg was mijn vroolijkheid aanmerkelijk bekoeld; maar toen ik thuis kwam en moeder vertelde van de invitatie - over den armband zweeg ik voorloopig - klaarde ik zelf weer wat op.

Moe scheen niet zeker te weten of ik naar de Michelsen toe mocht of niet, maar zij maakte geen bezwaar.

‘Als vader het goedvindt, is het mij wel,’ zei ze. ‘'t Zal een aardige uitspanning voor je zijn.’

‘En krijg ik vóór dien tijd mijn nieuwe jurk?’ vroeg ik.

‘Lieve kind,’ zei moeder op kalmeerenden toon, ‘daar moet ik nog eens over denken. Niet zoo alles tegelijk.’

Ik was door alles zoo opgewonden, dat de tranen me al in de oogen sprongen.

‘Het is heerlijk om te rijden, en het zou verrukkelijk zijn om eens een dag uit te gaan,’ riep ik hartstochtelijk, ‘maar als ik die oude leelijke jurk aan moet hebben, ga ik veel liever niet.’

[pagina 43]
[p. 43]

Verwonderd, even ontstemd, zag moeder mij aan.

‘Als vader je gehoord had, mocht je nu zéker niet,’ zei ze; ‘ga eens een beetje water drinken.’

Het verbaasde me nog dat moeder niet boos werd; weerbarstigheid of brutaliteit duldde ze nooit.

Toen ik weer binnenkwam met een deemoedig gevoel, omdat ik niet nalaten kon te denken, wat moeder wel van me zeggen zou, als ze wist hoe ik tegen Adri gesnoefd had, zei moeder: ‘Is die jurk zóó oud en zóó leelijk? Voor een buitenpartij is ze zeker goed genoeg. Hoe makkelijker je gekleed bent, des te meer plezier zul je hebben.’

‘Maar ze is zoo warm, zoo heet, - het is geen zomerjurk, je broeit heelemaal in dat dikke goed!’ riep ik weer, met een gezicht of ik op hetzelfde oogenblik nog bezwijken zou.

‘Kom, kom!’ zei moeder alleen.

Vader had er blijkbaar spijt van, dat ik ge-

[pagina 44]
[p. 44]

vraagd was. ‘Ik had veel liever, dat ze niet ging,’ zei hij. ‘We passen niet bij die menschen. Ze zijn heel anders dan wij. Annemietje kan zich daar niet thuis voelen. 't Is onze stand niet.’

Moeder zweeg en ze beduidde me, dat ik ook mijn mond moest houden. Zeker zou ik door spreken alles verbruid hebben.

Een tijdlang was het heel stil in de kamer. Vliegen gonsden om den ouderwetschen zwarten suikerpot. Een paar zetten zich op vaders witte muts.

‘Het is een onschuldig vermaak,’ zei moeder eindelijk, als in gedachten. ‘'t Zijn kinderen onder elkaar en ze zullen een prettig dagje hebben in de open lucht, - maar, als je denkt dat Annemietje thuis moest blijven....’

Ik ademde nauwelijks, in spanning wachtte ik vaders antwoord af.

Dat kwam nog niet dadelijk.

Eindelijk stond vader op. Met een bijna driftige beweging zijn sloofje opzij duwend, vroeg hij: ‘Denk je dat het Annemietje geen kwaad zal doen?’

[pagina 45]
[p. 45]

Moeder hield op met naaien, met de naald kraste ze een paar malen in het linnen op haar schoot, maar antwoord gaf ze niet.

‘Denk je,’ vroeg vader, over mij heen pratend, alsof ik niet in de kamer was, ‘dat het kind er niet ijdel door zal worden? Zullen die groote lui haar niet verwennen? Zal ze zich niet verhoovaardigen, zulke kennissen te hebben? En zal ze niet jaloersch worden en ontevreden, als ze de weelde in dat huis ziet? Wij zijn maar eenvoudige menschen, en we kunnen haar niet kleeden boven onzen stand; zal het zien van dien opschik bij anderen niet maken, dat ze hen benijdt?’

‘Wat denk je zelf van dat alles, Annemietje?’ vroeg moeder; ‘je bent oud genoeg om te begrijpen wat vader bedoelt.’

Ik stond sprakeloos. Wat moest ik zeggen? Dat ik hen al lang benijdde? Dat ik niets liever verlangde, dan in weelde te leven en mooie jurken te hebben; dat mijn hart altijd uitging naar genot?

‘Ik zou graag gaan,’ zei ik alleen, moeders vraag ontwijkend.

[pagina 46]
[p. 46]

‘Ga dan voor dezen keer,’ zei vader, ‘en wees dankbaar voor het genoegen, dat de menschen je aandoen.’ Toen ging hij de kamer uit.

Moeder zag mij aan, ik keek naar de gladde matten op den grond, onrustig onder moeders blik.

‘Gesteld eens,’ begon moeder, ‘ik weet niet of er kans op is, want volgens afspraak hebben we deze week geen recht op de naaister, - maar, gesteld eens, dát het kan, en je krijgt een nieuwe jurk....’

Ik kreeg een kleur van blijdschap: ‘O, wat heerlijk!’ riep ik, maar moeder stuitte me met een matte handbeweging.

‘Ik zeg,’ ging ze voort, ‘gesteld dat je een nieuwe jurk krijgt, een eenvoudige katoenen jurk zonder kanten of linten of eenige garneering, maar een, die luchtig en makkelijk is en die gewasschen kan worden, zoodat je ze niet hebt te ontzien, - zul je dán tevreden zijn?’

Zonder linten of kanten - ik had juist een aardige garneering in het hoofd, een vierkant uitgesneden hals met twee rijen smal fluweelen

[pagina 47]
[p. 47]

bandjes, en twee rijen bandjes op den rok - maar, ik zuchtte, dat kon toch nooit. En het was toch al mooi, dat ik een jurk had.

Ik zei dus: ‘Ja, Moe.’ Maar tegelijk bedierf ik mijn antwoord, door er bij te voegen: ‘Mag ik dan mijn armbandje aandoen?’

Moeder wendde haar gezicht van mij af, en ik merkte, dat ze ontmoedigd was.

‘Menschen, die nooit tevreden zijn, zijn nooit gelukkig ook,’ zei ze. ‘Den armband mag je nog niet dragen, dat weet je wel, en het is maar domheid en tijdverspilling om er op terug te komen.’

Dat wist ik ook wel, ik had het vooruit wel kunnen voorspellen, en ik had er spijt van, dat ik moeder verdrietig had gemaakt. Ik voelde, dat ik ondankbaar was, en ik wou wat doen om het goed te maken.

‘Ik ben heel blij, dat ik een nieuwe jurk krijg,’ zei ik.

‘Zoo,’ zei moeder koel. ‘Het is te wenschen dat de naaister komen kan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken