Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Henriëtte de Grandpré (1789)

Informatie terzijde

Titelpagina van Henriëtte de Grandpré
Afbeelding van Henriëtte de GrandpréToon afbeelding van titelpagina van Henriëtte de Grandpré

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman
roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Henriëtte de Grandpré

(1789)–Jacob Eduard de Witte, Maria van Zuylekom–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Zevende brief.
Mevrouw Dalmont aan Mevrouw Baville, Haare Zuster.

Mijn waarde Echtgenoot is, God lof! gezond en wel thuis gekomen. Hij heeft mij uw verlangen, om iets naders van mijne vondeling te hooren, te kennen gegeven, en daar ik, behalven het vermaak om U te verpligten, niets liever doe, dan over dit lief Kind te schrijven, zal ik gaarne aan uwe nieuwsgierigheid of liever aan uwe deelneeming voldoen.

[pagina 36]
[p. 36]

Ten opzichte van haare geboorte en het lot haarer Ouders is ons noch alles duister; zoo draa mijn waarde Dalmont een weinig minder bezigheden heeft, zullen wij hier verder naar onderzoeken. De lieve kleene kan ons geene verdere berichten, dan die welken ik aan mijn Man (zie Brief 1) mededeelde, geeven. 'Er is evenwel iets opmerkelijks, omtrent dit Kind, zedert dien tijd, voorgevallen, dat ik U niet wil verzwijgen; wijl het mij doedt gissen dat deszelfs Ouders geene geringe lieden zijn.

 

Eenige dagen geleden speelde zij, met onze Lotje, op het voorplein van ons Huis, ik zat voor de glazen in de Zijkamer, toen 'er een koest voorbij reedt, waarin, zoo veel ik zien konde, twee vrouwen gezeeten waaren. Een dezer Vrouwen, wel gekleed, bukte uit het portier en riep tot den Koetzier dat hij zagt zoude voort rijden. Ik dacht dat deeze Vrouwen bij ons zouden koomen, en zag daaröm oplettend naar den draaij dien de Koets nam. Dit was echter niet zoo; doch het Rijdtuig hield een oogenblik stil; en de welgekleede Vrouw zag oplettend naar de speelende Kinders. Ik stond op, en schoof het schuifraam open, vragende aan de Dame of zij bij ons moest weezen; mijne stem hoorende verborg zij haar hoofd in de Koest en riep: neen! - God zal U loonen - doe dat Kind wel! - voort, Koetsier! - Bedenk, mijne lieve Zuster! hoe mij dit antwoord ontzette, ik gevoelde de grond niet daar ik stond. Henri-

[pagina 37]
[p. 37]

ette liep, die stem hoorende, naar het hek, en schreide: Mijne Moeder! mijne lieve Moeder! doch eer ik tot bedaaren kwam, en last konde geeven om het Rijdtuig te volgen, was het reeds te laat om het naartespeuren, en men heeft vergeefsche pogingen gedaan, om te ontdekken, waar het gebleven is, ongelukkiglijk was 'er geene van onze paarden opstal, maar allen in het veld, en een voetganger konde de schielijk voortrijdende Koets niet volgen. Wat of toch deeze Vrouw, wier stem zoo zacht wier aangezicht zoo jong zoo edel was, aanzet om een zoo lief engelachtig Kind te verlaaten? Zij moet hier verschrikkelijke oorzaaken toe hebben, anders vorm ik mij geen denkbeeld, hoe het moogelijk zij, dat eene Moeder dus kan handelen, met een Meisje dat in staat is, om het versteendst hart tot medelijden optewekken!

 

Vier dagen ná het voorbijrijden van die Koets, ontving ik aan het addres van mijn man, een brief, wel door eene Vrouwen hand, maar niet door dezelve, die het papier, bij Henriette gevonden, geschreeven hadt, gesteld. Ik zal denzelven hier, ter uwer leezing, insluiten; mijn waarde Dalmont, en ik hebben hem met aandoening geleezen, doch 'er straalt eene dubbelzinnigheid in door, die geheel donker voor mij is, schoon mijn' Echtgenoot zegt dat hij die dubbelzinnigheid echter schaduwachtig begrijpt; maar hij wil ze mij niet uitleggen; beproef, lieve Zuster! of gij ze kunt oplossen, en wees dan edelmoedig genoeg

[pagina 38]
[p. 38]

mij uwe gedachten vrij medetedeelen. Ach! het is immers geene misdaad als wij nieuwsgierig zijn, met het edel oogmerk om eene verlaatene onnoozele, die aan de zorgen des menschdoms bevoolen is, ten nutte te zijn? en, de Hemel weet, dat dit alléén mijn oogmerk is, als ik het donkere deezes Brief verlang te begrijpen!

 

Het lieve Meisje is aanhoudend welvaarend; schoon zij dikwijls met traanen over haare Moeder jammert. Haar Vader noemt zij zelden, en schijnt ook weinig bedroefd om hem te zijn; schoon ze evenwel dikwerf zegt, dat hij haare Moeder altijd vriendelijk behandelde, en veeltijds met haar weende en tot God badt. Doch het geen ons het meeste verwondert, is, dat zij ons, op onze vraag, waar zij in het hol sliepen? antwoordde, dat haare Moeder altijd in eene kribbe bij haar sliep, nooit bij haar Vader - ook dat zij nooit gezien had dat zij elkanderen omhelsden; maar wel dat de Vader altijd uitging als hij merkte dat zijne Vrouw treurig en ontroerd was, en hij haar dan niet meer deedt, dan de hand te geeven onder het zeggen: God sterke U ik moet een oogenblik weggaan! Wij weeten ons geen denkbeeld van zulk een levenswijze te vormen; de Vrouw die ik in de Koets zag, was echter in den vollen bloei der jaaren en het Meisje is te weinig godloos en te weinig met de listen der waereld bekend, om ons onwaarheden, ten dien opzichte, voor te spreeken. Nu ik wil dit niet dóórgronden;; de hoofd-

[pagina 39]
[p. 39]

zaak is slechts, te ontdekken wie Henriette is, en wie haare Ouders zyn, zoo mij dit mag gelukken, en ik zie dit engelachtig Kind gelukkig in hunne armen, zal de eerste wensch van mijn hart vervuld zijn.

 

Ik verlang naar uw antwoord, mijne lieve Zuster! en hoop dat gij uwe beloften aan mijn Man gedaan, om ons spoedig eens te koomen zien, zult voldoen. - Vaarwel, de Brief der onbekende aan mij, gaat hier nevens. Mijn Echtgenoot verzekert U van zijne hoogächting, hij bedankt U, nochmaals, voor uw vriendelijk onthaal toen hij bij U was. Ik omhelze U voor Lotje en mij, en ben altijd

Uwe liefhebbende Zuster

Sophia Dalmont.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken