Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nader bericht ontbreekt (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nader bericht ontbreekt
Afbeelding van Nader bericht ontbreektToon afbeelding van titelpagina van Nader bericht ontbreekt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.70 MB)

Scans (10.31 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nader bericht ontbreekt

(1963)–Willem Wittkampf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 82]
[p. 82]

Bejaardentehuis

‘Je ziet het zo. Ze stappen de poort uit op een andere manier. De eerste week doen ze dat misschien niet, om het verborgen te houden, maar op de duur veraadt het zich altijd. Naar je werk gaan - da's niet gewoon drentelen. Ik heb er wel eens eentje uit een meubelmakerij geplukt, die daar vijf tientjes verdiende.

Ze hebben hier in de Roetersstraat kost en inwoning vrij met alle dagen vlees, en beleg op brood en zo veel bewassing als ze willen. Ze hebben de dokter vrij, en de tandarts, en de verpleging. Ze krijgen allemaal een winterjas, een regenjas, twee kostuums, twee paar schoenen, vier overhemden. En dan krijgen ze nog achttien gulden zakgeld in de maand. Ze kosten de stad Amsterdam per stuk tweeënvijftig gulden in de week. Dat hoeven ze zelf niet te verdienen, en dan kan je je makkelijk verhuren, als ouwe vakman voor dertig gulden aan een baas, die een ander negentig zou moeten geven. Trouwens; - ik kan het niet hebben. Als er ruzie is, gaat het altijd over geld, dat de een niet heeft, en de ander wel.

Veel van die ouwe mensen doen niks met dat geld. Je hebt er bij, die hebben nooit zakgeld gehad, omdat ze hun hele leven alles uit moesten geven aan de verzorging, die ze hier cadeau krijgen. Als je geen geld uit kan geven, dan is het hier te laat om het te leren. Soms vind ik bij het controleren van de kastjes ineens bij iemand twintig potten jam. En die willen ze dan beslist houden. Zo iemand heeft nog nooit twintig potten jam bij mekaar gezien, die helemaal van hem waren.

Bij een ander vind je honderden guldens aan opgepot zakgeld. Daar let ik scherp op. Ze zeggen altijd, dat ze ergens voor sparen, maar ze sparen om het geld, dat ze nooit hebben gehad. Ik loop veertig jaar mee in de verzorging, en ik weet het; ze zeggen maar, dat ze ergens voor sparen, omdat ze van mekaar horen, dat je iets moet zeggen, anders mag je het niet houden. Maar als je vraagt waarvoor, dan weten ze het niet, of ze zeggen: “Voor me neef!” of “Voor me dochter!”

En wanneer ze zo'n bedrag verliezen, of het wordt gegapt, dan is de ramp niet te overzien. Ze gaan d'r an dood, of er

[pagina 83]
[p. 83]

komen giftige ruzies van, die de hele zaal verpesten. Maar wat je ook doet, er komt toch altijd gezanik van zulke bedragen. Daarom is het beste, vaak te controleren, zodat het niet oploopt tot een bedrag, waarvan ze de waarde niet meer overzien. Ik heb het al gehad met een bedrag van honderdtwintig gulden. Als die man later lastig was, en ik zei er iets van, dan riep ie telkens: “Dan had je me geld maar niet af moeten pakken! Dan had ik nou fijn op me eigen kunnen leven van me rente!”

Ik moet elke vondst aan groot geld rapporteren, en dan wordt het door de directeur bijgeschreven op hun tegoed. Ze hebben allemaal een tegoed, waar alle maanden automatisch een paar gulden op wordt bijgeschreven. Dat is voor leuke dingen, zoals een tochtje naar de bloeiende bollenvelden. Ze kunnen er ook persoonlijk wat van krijgen, bijvoorbeeld als ze naar de verjaardag van een neef gaan, bij wie ze met een geschenkje moeten afkomen. Vroeger was dat een tientje, maar tegenwoordig geven we een riks of vijf gulden. Kijk eens - van opa in de verzorging verwacht je geen dure dingen, en dat weten de verzorgden zelf nog beter dan wij; dus hoe gaat dat? Ze geven een paar gulden uit, ze zitten een uurtje op bezoek bij die neef, en ze komen diep in de nacht dronken thuis! De stad geeft trouwens zijn goeie geld niet uit voor familieleden.

Als er een dronken thuis komt, moet ik hem op rapport brengen bij de directeur. Laatst belt de portier mij midden in de nacht en zegt: “Hij komt er an hoor! Ik heb hem net binnengelaten!” Ik ga naar de binnenplaats, en daar hoor ik hem scharrelen in het donker, maar hij hoort mij ook, dus hij scharrelt achteruit, en in een kuip met water. Nou - die slinger ik niet meer op rapport. Ophangen is de bedoeling niet. Het is alleen maar, dat er iets moet gebeuren, omdat in een huis met achthonderd mensen de regel niet ongestraft mag worden overtreden, anders is het hek van de dam.

En ze moeten respect voor je hebben. Dat hebben ze ook wel, want als ik 's morgens voor zevenen - als het opstaan is - bij de slaapzaal kom, dan hoor ik zeggen: “Jongens, blijf nou liggen tot zeven uur, want Cor Post heeft de dienst!”

Soms moet je wel net doen of je kwaad wordt. Ik heb er een gehad, en die werd ziek. Dan laat je van je horen, als je zo'n man hebt gekend, dus ik ga naar de ziekenzaal, en ik neem een glas limonade mee. Maar toen hij weer beter was

[pagina 84]
[p. 84]

begon hij telkens als hij mij de zaal op zag komen te roepen: “Moordenaar! Je hebt me willen vergiftigen! Moordenaar! Sleep me maar voor het gerecht wegens belediging, als je durft! Maar je durft niet, want dan komt de waarheid boven!”

Die man heeft, toen hij koorts had, mij zien komen met dat glas, en dat heeft zich vastgezet. Ik begrijp het wel, maar als hij gaat schelden, moet ik net doen of ik kwaad word, en zeggen: “Wat zeg je daar? Jou slinger ik op rapport!” Anders denkt de zaal: “'t Is zeker waar!” En dan worden ze bang, of ze worden roerig, en ze gaan denken, dat je hier alles mag zeggen.

Maar echt kwaad worden moet er niet bij komen. Dat komt wel eens voor, maar alleen bij verzorgers die te goeiig zijn. Dat is fout. Als je je te veel voorstelt van de mensen, dan kan je ook teleurgesteld worden, en dan word je kwaad. Dat kan niet, want dan let je niet meer op en je moet elk ogenblik opletten, omdat er altijd mensen zijn, die schuw zijn of verlegen, en die nooit durven vragen of iets zeggen. Die komen dan te kort. Een slecht humeur slaat trouwens direct terug op de zaal. En waarom zou je je kwaad maken? Ze zijn toch niet meer te veranderen als ze zo oud zijn. De “oudjes” waarover geschreven wordt, die bestaan alleen in liedjes. Nou ja, je kan er eens een hebben in je familie, maar eigenlijk bestaan ze niet, al kunnen ze het typetje wel allemaal spelen.

Ze wonen hier op zalen - de mannen en de vrouwen gescheiden. Daar is altijd een hoop over te doen geweest, en toen ik in 1918 hier kwam, was er al sprake van een nieuw gebouw. In 1938 was het op papier in kannen en kruiken, maar in 1958 zitten we nog steeds hier in het oude gebouw aan de Roetersstraat. Het is geen mooi gebouw, hoewel we er van binnen alles aan gedaan hebben. Er moet natuurlijk nodig een modern gebouw komen, maar het bezwaar dat de echtparen niet samenslapen wordt, geloof ik, overdreven. Je hebt wel eens een echtpaar misschien, bij wie het een drama is, dat ze na veertig, vijftig jaar mekaar ineens alleen nog in de dagverblijven zien, maar wat ik er van merk, vinden ze het wel goed al zullen ze je dat niet vertellen. Ik krijg hier ook wel eens dochters, die d'r vader komen brengen, en die dan tegen mij zeggen: “Hoor es hier, opzichter, hij kan hier toch niet zo maar de poort uitlopen, dat ie vanavond weer voor me neus staat?”

[pagina 85]
[p. 85]

Maar dat gebeurt niet. Ze komen de zaal op, en dan is het: “Ha die Piet! Ha die Kees! Hé Jan, kom je ook hier?” - We hehben hier achthonderd Amsterdammers, en dan ken je mekaar altijd ergens van.

Als ik zelf zonder verzorging kwam, dan zou ik hier ook heen willen. Eigenlijk is het enige echte probleem van de ouderdom de eenzaamheid. Je leest toch telkens in de kranten van mensen die gevonden worden als ze al drie weken dood zijn, of van ouwe mensen die klem komen te zitten onder een opklapbed.

't Is een cirkel die steeds nauwer wordt. Eerst willen ze de poort uit, en nog werken, en op zaal bemoeien ze zich met iedereen. Geleidelijk aan trekken ze zich terug op een stuk of wat kaartvrienden. En als ze héél oud worden, hebben ze nog een ouwe makker met wie ze op een bankje zitten. Die kaartvrienden, die ouwe maat; die vind je hier vanzelf.

Ik zie het altijd eerder dan de dokter als ze doodgaan. Ze drentelen niet meer naar hun ouwe bankje, je vindt ze op een plaats waar ze nooit komen, en ze staan te kijken of ze ook niet weten wat ze daar doen. Dan gaat het gauw. Hoewel; de laatste tijd vergis ik me weer. Dat komt van de dokter. Een goeie directeur en een goeie dokter; dat is je hele huis hoor, of het een oud gebouw is of een nieuw. - Wij hebben een dokter, die vindt het een sport ze op te kalefateren. Hij zit er bovenop. En als er een tussenuit knijpt, vindt ie het een sof.

Dan ga je je vergissen. Ik heb het gehad met Gerrit. Die zag ik stilletjes de aftocht blazen. Hij wist het zelf ook, en hij zegt tegen mij: “Nou opzichter, het is bekeken hoor. Laân we maar afscheid nemen.” - Dat vond ik niet prettig, want met mijn ervaring zag ik het ook. Maar die dokter interesseert dat niet. Die gaat gewoon zijn gang, en laat Gerrit weer tippelen.

Van een ander die doodgaat hebben ze niet veel weet. Niet dat ze egoïstischer zouden zijn dan jonge mensen, of dat het hen niet bezig zou houden, al laten ze het misschien niet merken, maar de cirkel wordt nauwer, en wat buiten een paar vaste maats om gebeurt, daar hebben ze geen weet van. Tegen dat het afloopt is er alleen die ene ouwe makker. Dat is de enige, met wie je, als het bekeken is, nog een gesprek hebt.

Soms gebeurt het 's nachts in bed. Dan komt 's morgens die maat je waarschuwen. Wij voelen dan even aan de neus, en daarna moeten we nog wel de dokter waarschuwen natuurlijk. Tegen die maat zeg ik dan: 't Is wat!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken